De preek van 10 april

(bij Lucas 24:36-49 en Psalm 33)

Gemeente, gasten in ons midden,

Daar zitten ze dan. De elf overgebleven vrienden van Jezus. En een aantal andere leerlingen. Ze hebben van Petrus gehoord dat Jezus aan hem verschenen is. Ze hebben het verhaal van de Emmaüsgangers gehoord. ‘de Heer is waarlijk opgestaan’.

Maar ja. Wat moeten ze nu doen? Wat moeten ze geloven? Wat betekent dit? Kunnen ze het eigenlijk wel geloven? Moet er niet extra bewijs komen? En waarom hebben zij Jezus nog niet gezien?

Dan opeens. Jezus staat in hun midden. ‘Vrede zij met jullie’. Ze zijn verbijsterd, bang, geschrokken.

Jezus heeft zoals altijd precies door wat er in hen omgaat. Hij ziet hun binnenste en wat daar gebeurd. Hij ziet de verbijstering, de angst, de schrik, de innerlijke tweestrijd tussen geloof en twijfel, alle gedachten, alle motieven en zorgen die in hun hart spelen.

Een van de problemen die Hij ziet, is dat ze niet geloven dat Hij het echt is. Ze twijfelen: is het niet een geest, een schim. Een verschijning maar niet de echte Jezus. Ze denken dat Jezus misschien zoiets is als bij een verhaal uit het Oude Testament. Toen Samuël overleden was en koning Saul diep in de problemen zat, liet hij door een geestenbezweerder de geest van de overleden Samuël oproepen. Zoiets denken de leerlingen ook voor zich te zien. Maar daar maakt Jezus snel een einde aan. Hij laat zijn handen en voeten zien. Ze mogen hem aanraken. Hij vraag iets te eten. Nee, dit is echt Jezus die ze kennen, maar dan Jezus voorbij de grens van de dood. Jezus die waarlijk is opgestaan uit de dood. Jezus die een hernieuwd getransformeerd lichaam heeft gekregen. Hetzelfde maar toch ook anders als voor zijn sterven en opstanding.

Dan begint Jezus uit te leggen. Ik stel mij voor dat Jezus een eindeloze rij Bijbelteksten opsomt die uitleggen wat er is gebeurd. Waarschijnlijk noemt hij in ieder geval Jesaja 53:

531 Wie kan geloven wat wij hebben gehoord?

Aan wie is de macht van de HEER geopenbaard?

2 Als een loot schoot hij op onder Gods ogen,

als een wortel die uitloopt in dorre grond.

Onopvallend was zijn uiterlijk,

hij miste iedere schoonheid,

zijn aanblik kon ons niet bekoren.

3 Hij werd veracht, door mensen gemeden,

hij was een man die het lijden kende

en met ziekte vertrouwd was,

een man die zijn gelaat voor ons verborg,

veracht, door ons verguisd en geminacht.

4 Maar hij was het die onze ziekten droeg,

die ons lijden op zich nam.

Wij echter zagen hem als een verstoteling,

door God geslagen en vernederd.

5 Om onze zonden werd hij doorboord,

om onze wandaden gebroken.

Voor ons welzijn werd hij getuchtigd,

zijn striemen brachten ons genezing.

6 Wij dwaalden rond als schapen,

ieder zocht zijn eigen weg;

maar de wandaden van ons allen

liet de HEER op hem neerkomen.

7 Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet

en deed zijn mond niet open.

Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid,

als een ooi die stil is bij haar scheerders

deed hij zijn mond niet open.

8 Door een onrechtvaardig vonnis werd hij weggenomen.

Wie van zijn tijdgenoten heeft er oog voor gehad?

Hij werd verbannen uit het land der levenden,

om de zonden van mijn volk werd hij geslagen.

9 Hij kreeg een graf bij misdadigers,

zijn laatste rustplaats was bij de rijken;

toch had hij nooit enig onrecht begaan,

nooit bedrieglijke taal gesproken.

10 Maar de HEER wilde hem breken, hij maakte hem ziek.

Hij offerde zijn leven voor hun schuld,

om zijn nageslacht te zien en lang te leven.

En door zijn toedoen slaagde wat de HEER wilde.

11 Na het lijden dat hij moest doorstaan,

zag hij het licht  en werd met kennis verzadigd.

Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht,

hij neemt hun wandaden op zich.

12 Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen

en zal hij met machtigen delen in de buit,

omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood

en zich tot de zondaars liet rekenen.

Hij droeg echter de schuld van velen

en nam het voor zondaars op.

En waarschijnlijk noemde Jezus ook Hosea 6:

1 ‘Kom, laten wij teruggaan naar de HEER!

Hij heeft ons verscheurd, hij zal ons genezen;

de hand die sloeg, zal ons verbinden.

2 Hij redt ons na twee dagen van de dood,

de derde dag doet hij ons opstaan:

in zijn nabijheid zullen wij leven.

3 Dan zullen wij hem kennen,

ernaar jagen om de HEER te kennen.

Even zeker als de dageraad zal hij komen,

hij komt naar ons als milde regen,

als de lenteregen die de aarde drenkt.’

En zo kunnen we nog wel even doorgaan met Bijbelteksten. De kern is dat al die teksten in Jezus zijn vervuld. Hij is de Messias, de zoon van God. Hij is degene door wie God de strijd aanging met het kwaad. Maar niet door te vechten en te winnen. Jezus won door te verliezen. Door te lijden. Door zijn leven af te leggen. Zo droeg hij onze schuld. Onze schuld ten opzichte van elkaar, ten opzichte van God, ten opzichte van Gods schepping. Hij droeg alles naar het kruis. Hij ging daar de strijd aan met de duivel. Hij volharde, zelfs toen hij door God verlaten werd. Hij ging binnen in de dood, om ons van de dood te redden. Hij stond op uit de dood, zodat wij in leven en sterven altijd bij Jezus kunnen zijn.

En nu wordt iedereen opgeroepen in de naam van Jezus om tot inkeer te komen. Om wakker te worden. Om het licht van God te zien schijnen. Om niet langer in je bed te blijven liggen, maar mee te gaan doen in de beweging van Gods koninkrijk. Om niet langer genoegen te nemen met een middelmatig leven. Om echt mens te worden, meer en meer te gaan lijken op Jezus. Om alle andere goden en zelfgerichtheid achter je te laten, en thuis te komen bij God.

En dat geldt niet alleen voor ons. Niet alleen voor Jezus’ vrienden en leerlingen. Het geldt voor alle volken. Hier in het verhaal zijn ze nog maar met een paar leerlingen. Tweeduizend jaar later zijn er 2 miljard mensen die leven met de naam van Jezus op hun lippen.

Dat gaat niet vanzelf. De leerlingen zullen getuigenis moeten afleggen. Over wat ze hebben meegemaakt met Jezus. Over wat ze hebben gezien, gehoord, begrepen. Hoe ze God hebben leren kennen in wat Jezus voor hen heeft gedaan. Een opdracht die ook voor ons vandaag de dag geldt.

Maar voor ze zover zijn, moet er eerst nog iets anders gebeuren. ‘Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’ Jezus doelt dan op de Heilige Geest die met Pinksteren op hen komt. Ze moeten niet denken dat ze het zelf kunnen. Alleen doordat God door zijn Geest bij hen komt wonen zullen ze aan hun grote missie kunnen beginnen.

Moet je je eens proberen voor te stellen. Je hebt net de opgestane Heer Jezus ontmoet. Na een reis van jaren met Hem, snap je eindelijk wat hij nou kwam doen, wat het betekent. En je voelt je eindelijk klaar om Hem echt te volgen en over Hem te vertellen. Maar dan krijg je een nieuwe opdracht: wacht, blijf in de stad, tot je met kracht wordt bekleed. Pas met de nieuwe kleren, de mantel van de Heilige Geest, ben je echt klaar om te gaan.

Dat wachten doet me denken aan Psalm 33 vers 8 uit het liedboek, dat we zo ook zullen zingen:

8 Wij wachten stil op Gods ontferming,
ons hart heeft zich in Hem verheugd.
Hij komt te hulp en geeft bescherming,
zijn heilige naam is onze vreugd.
Laat te allen tijde / uwe liefde ons leiden,
uw barmhartigheid.
God, op wie wij wachten, / geef ons moed en krachten
nu en voor altijd.

Stil wachten op Gods ontferming. Het is misschien wel het moeilijkste in het hele geloof. Vaak weten wij wel wat God moet doen. Of denken wij het in ieder geval te weten. En zitten wij ongeduldig te wachten tot God het doet. Of niet doet. En wij weten dan al hoe lang de leerlingen moeten wachten: tot Pinksteren, het feest vijftig dagen na Pasen. Maar wachten is pas echt moeilijk als je niet weet hoe lang je moet wachten. En al helemaal als je niet zeker weet of het wachten we zin heeft. Of je niet zelf iets moet doen in plaats van alleen wachten op God. Wachten is moeilijk als je te boos bent om te wachten. Als je je vreugde niet op kunt om het goede nieuws te vertellen. Als je lijden groot is, en je uitziet naar een einde aan je lijden. Dan is wachten zwaar.

Ik denk dat we ons allemaal wel eens kunnen verplaatsen in de die wachtende leerlingen. Als je wacht op een uitslag en de onzekerheid je in de greep houdt. Als je wacht op een genadige dood, omdat het leven lang genoeg heeft geduurd. Als je wacht op resultaat. Als je wacht op Gods leiding, als je zelf niet weet wat wijsheid is. Als je wacht op vergeving en herstel van relaties. Als je wacht op God die je raakt, omdat je twijfelt.

Het is niet eenvoudig om het wachten dan vol te houden. Maar we kunnen het volhouden, net zoals Jezus’ leerlingen. We kunnen het volhouden omdat we geloven dat Jezus waarlijk is opgestaan. Dat Gods beloften zijn vervuld in Hem. God zal zich over ons ontfermen. Niet altijd op onze tijd en als het ons uitkomt, maar God zal het doen. Op zijn manier. God maakt zijn beloften waar, dat heeft Jezus laten zien. Honderden jaren hebben de mensen op de beloofde Messias gewacht, en God heeft Hem in Jezus gezonden.

Door Zijn Geest is God erbij in ons wachten. Hij geeft ons moed en krachten. Nu en altijd. Amen.