De preek van Witte donderdag 2018

Lezing Exodus 12:1-28; Marcus 14:12-26

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Als we het Avondmaal vieren, gedenken we dat Jezus zijn lichaam heeft gegeven voor ons, tot volkomen verzoening van al onze zonden.

En dat Avondmaal verbinden we altijd, en zeker op Witte Donderdag, met het Pesachmaal. De paasmaaltijd die de Israëlieten, naar de instelling in Exodus 12 moesten vieren.

Maar als je goed leest, dan heeft dat Pesachmaal helemaal niks te maken met vergeving van zonden. Het Pesachmaal, het feest van het ongedesemde brood, moet worden gevierd omdat God het volk op die dag in groepen geordend uit Egypte heeft geleid. Het Pesachmaal is een viering van bevrijding. Niet van vergeving. Er zijn ook Joodse feesten over vergeving, zoals Grote Verzoendag, Yom Kipoer. Maar Pesachmaal gaat over bevrijding.

Israël was ook niet in Egypte terecht gekomen vanwege hun zonden. Israël was in Egypte terecht gekomen via Jozef die door zijn broers werd verkocht. En via zijn vader Jakob, die met zijn gezin in Egypte ging wonen vanwege de hongersnood in Palestina. En dat ze honderden jaren later tot slaven werden gemaakt door de farao, was niet vanwege hun zonden. Er wordt in de Bijbel geen enkele verklaring gegeven waarom hen dit grote lijden overkwam.

En het is dus ook niet vangwege de vergeving van zonden dat God gaat handelen. De uittocht begint in Exodus 2 met deze woorden:

23Jaren gingen voorbij, en de ?koning? van Egypte? stierf. Maar de Israëlieten gingen nog altijd onder dwangarbeid gebukt. Ze klaagden luid en hun hulpgeroep steeg op naar God. 24God hoorde hun jammerkreten en dacht aan het ?verbond? dat hij met ?Abraham, ?Isaak? en ?Jakob? had gesloten. 25Hij zag hoe de Israëlieten leden en trok zich hun lot aan.

God is trouw aan zijn verbond. En vanwege dat verbond moet Hij handelen om Israël te bevrijden.

En wat moet Israël gaan doen? Waarom moeten ze vrij worden? Mozes zegt tegen de Farao:

Exodus 5:

1 ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Laat mijn volk gaan, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren.’ 

En dit is geen smoesje van Mozes. Zo van: ik zeg dat we naar de woestijn moeten om God te eren, maar in werkelijkheid moeten we naar een heel nieuw land. Het boek Exodus eindigt met de bouw en inwijding van de Tabernakel.

Exodus 40:

34Toen werd de ?ontmoetingstent? overdekt door een wolk en werd de ?tabernakel? gevuld door de majesteit van de HEER. 

De exodus was nodig zodat Israël als volk van koningen en priesters de eer kon brengen aan God, en tegelijkertijd Gods liefde kon weerspiegelen naar de volken. De tabernakel wijst vooruit naar Gods verlangen om de hemel en aarde weer bij elkaar te brengen. Om een einde te maken aan de val van de mens in Genesis. Om mensen weer in hun rol om als Gods vertegenwoordigers op aarde te herstellen en zo de aarde onder het gezag van God te brengen.

Maar daarvoor is meer nodig dan bevrijding en een tabernakel. Want in de tocht door de woestijn blijkt Israël helemaal niet zo geschikt als volk van God. Ze maken een gouden kalf. Ze vertrouwen niet op God als ze honger krijgen, en keren liever terug naar de vleespotten van Egypte. Ze zijn te bang om het beloofde land in te nemen. En als ze het land tenslotte innemen, gaan ze al snel de afgoden van het land dienen.

God stuurt rechters, koningen en profeten om Israël op het rechte pad te krijgen. Maar het wordt er niet beter van. Uiteindelijk is God het helemaal zat en stuurt zijn volk in ballingschap. Weg van het beloofde land, leven als slaven, nu niet in Egypte maar in Babylonië. En als ze na zeventig jaar opnieuw worden bevrijdt, terugkeren naar hun land en de tempel herbouwen, merken ze dat het nog steeds niet goed zit. God woont niet bij hen, zoals hij ooit onder hen verbleef in de tabernakel. De majesteit van de Heer bleef op afstand. De ballingschap duurde daarom in geestelijke zin geen zeventig jaar maar zeventig keer zeventig jaar.

En dan komt Jezus. Hij vormt een hernieuwt Israël met zijn twaalf leerlingen. Hij kondigt aan dat Gods Koninkrijk nabij is. Dat de majesteit van de Heer op het punt staat om terug te keren. In Jezus zelf keert God terug als koning.

Maar voordat God echt terug kan komen bij zijn volk, moet zijn volk worden gezuiverd. Gods aanwezigheid kan niet samen gaan met de zonde. Vergeving van zonden is nodig om de geestelijke ballingschap te beëindigen. Het hart van de leerlingen, van Israël, van alle mensen moet worden veranderd, voordat God door de Heilige Geest in hun hart kan wonen. Een vernieuwing van het verbond is nodig.

En dat vertelt Jezus bij het laatste Avondmaal. Of liever: toen Jezus deze essentie van zijn missie duidelijk wilde maken, kwam hij niet met een theorie, maar met een maaltijd. Een maaltijd waarin Hij het Pesachlam is. Het lam waarvan het bloed werd gesmeerd op de deurposten, opdat de doodsengel voorbij zou gaan, Pesach, aan degenen die door dat bloed waren getekend. In de maaltijd is het brood en de wijn als een tabernakel, in het brood en de wijn ontmoeten wij de levende Heer, de majesteit van de Heer. In deze maaltijd worden wij gevormd als het lichaam van Christus, de nieuwe tempel, de gemeenschap in wie God woont door zijn Geest. En wij blijven deze maaltijd vieren, totdat hij komt. Tot Jezus’ tweede komst als koning van deze wereld. Als de hemel neerdaalt op de aarde en al het kwaad wordt geoordeeld en verdwijnt.

Als wij dan eten van dit brood, en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood van de Heer, totdat hij komt. Amen.