De preek over de scheiding van schapen en bokken

bij Matteüs 25:31-46

Kudde van onze Heer, Jezus Christus,

Het verhaal van vandaag heeft echt twee kanten. Aan de ene kant vind ik het een hele mooie tekst:

40 “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”

God staat aan de kant van de zwakken. Jezus is te vinden bij de hongerigen, bij de vluchtelingen, bij de gevangenen. Dat geeft troost. En het roept ons op tot actie.

Maar er is ook die andere kant.

41 Daarop zal hij ook de groep aan zijn linkerzijde toespreken: “Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. 

Mensen worden veroordeelt omdat ze niet goed genoeg zijn geweest voor de zwakken. Dat roept toch snel angst naar boven. Doe ik het goed genoeg?

Hoe kan het dat de wij de tekst aan de ene kant zo mooi en aan de andere kant zo moeilijk vinden? Dat we de koning van vers 40 zo fijn vinden, maar diezelfde koning in vers 41 op ons zo hard overkomt? Wat wil Jezus nu eigenlijk zeggen met dit verhaal?

Ik denk dat we nog een niveautje dieper moeten kijken om er achter te komen wat deze tekst echt wil zeggen. Jezus heeft deze woorden tweeduizend jaar geleden uitgesproken. En om er achter te komen wat hij bedoelde, moeten we proberen de bril op te zetten van mensen uit zijn tijd. We gaan proberen onze eigen bril af te zetten.

Want de bril waarmee wij deze tekst lezen is sterk bepaald door dit soort beelden en schilderijen uit de Middeleeuwen. ‘De scheiding van de schapen en de bokken’, van Maarten de Vos uit 1650.

De grote vraag in de middeleeuwen en daarna was: wie mag er naar de hemel, en wie gaat er naar de hel. En daar zou dit verhaal van Jezus dan antwoord op geven. Hoewel het dan altijd ook een lastig verhaal bleef. Want wie gelooft in Jezus als redder hoeft toch niet meer bang te zijn voor een oordeel? Wij leven toch van genade?

Maar de vraag: hoe kom ik in de hemel, was ook helemaal niet de vraag waar Jezus’ tijdgenoten mee zaten.  Hun vragen gingen veel meer over het hier en nu: hoe komt het dat wij nog in ballingschap leven? Hoe kunnen wij tot God terug keren? Wanneer komt God weer bij ons wonen? Hoe krijgen wij ons land weer terug uit de handen van de Romeinen? Wanneer laat God zien dat hij de Koning is?

We moeten dit soort teksten leren zien door de bril van de komst van Gods Koninkrijk. Want dat is de kern van Jezus’ verkondiging, ook volgens Matteüs:

Matteüs 4

12Johannes de Doper werd gevangengenomen. 17Vanaf dat moment begon Jezus het goede nieuws te vertellen aan de mensen. Hij zei: ‘Dit is het moment om je leven te veranderen, want Gods nieuwe wereld is dichtbij.’

  17Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging. ‘Kom tot inkeer,’ zei hij, ‘want het koninkrijk van de hemel is nabij!’

In Matteüs 25 zitten we twee dagen voor het Pesach feest. Jezus zal sterven aan het kruis, en hij zal opstaan uit de dood. Waardoor Gods koninkrijk op aarde doorbreekt, en Gods wil gedaan wordt opa aarde, zoals in de hemel. Door Jezus’ leven, lijden, sterven en opstanding is God onze Vader geworden. God heeft ons geadopteerd. Iedereen die gelooft in Jezus als de Zoon van God, is een zus of broer van Jezus.

En dat brengt ons bij een tweede probleem met onze bril. Wij leven in een cultuur waarin het gaat om wat jij als individu presteert. Je moet ontdekken wie je diep van binnen echt bent. Je moet groeien in zelfvertrouwen, jezelf ontwikkelen, en dan kun je iets presteren. Dan kom je tot je doel. Dan wordt je echt gelukkig.

En mensen die arm zijn, die het niet zelf redden in het leven, zijn dan mensen die hebben gefaald in hun levensmissie. Eigen schuld, dikke bult. Of pech voor hun.

Maar in Jezus tijd keken mensen daar heel anders naar. Ze keken vanuit een bril eer en schaamte. Je leven draait om status. En je status wordt bepaald door je familie. Van wie ben je er één. Je status werd bepaald door je familiegeschiedenis, de rijkdom, de reputatie van je familie. Een verloren zoon die het familiebezit verkwanselde, dat was niet een individu die faalde. Het was een schande voor de familie. Iemand die de familiestatus flink naar beneden haalde. Met zo’n familie wilde je niets meer te maken hebben.

Maar de Bijbel leert ons iets anders: onze status, onze identiteit, ligt niet in onze familie. En wie we zijn wordt niet bepaald door onze prestaties en ons zelfvertrouwen. We horen bij Gods familie. We zijn broers en zussen van Jezus. En dat betekent dat we ook delen in de eer en status die Hem toekomt.

En vanuit die bril kunnen we Matteüs 25 gaan lezen:

31 Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal hij plaatsnemen op zijn glorierijke troon.

De mensenzoon is omstraald met luister. En hij neemt plaats op een glorierijke troon. Hij is als een keizer die plaatsneemt in een troonzaal. Vol glorie en eer. En dat is niet voor niks: Jezus is onze kurios, onze Heer en keizer. En omdat wij zijn zussen en broers zijn, lid van zijn familie, delen wij in zijn eer, wij delen in zijn status. We zijn koningskinderen, prinsen en prinsessen. Dat is onze status. Wie we ten diepste zijn.

En daar zit de grote verassing in de tekst in de tijd van Jezus. Want als de keizer met al zijn macht en rijkdom de hoogste status heeft, wie staan er dan onderaan op de ladder, in een eer cultuur? De hongerigen, de dorstigen, de vreemdelingen, de naakten, de zieken, de gevangenen. Het uitschot van de samenleving. Met status 0,0. Mensen bij wie je uit de buurt moet blijven, die je kunnen besmetten met hun waardeloosheid.

In onze cultuur noemen we ze niksnutten. De mensen die net zo goed kunnen sterven. De mensen die niks bijdragen aan economische groei. 80+ ers met obesitas, daar gaan we onze economie toch niet voor platleggen, om hen te beschermen tegen het coronavirus.

Maar wat zegt Jezus over deze mensen zonder status:

40 “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”

Dat is een enorme verrassing. De eersten zijn de laatsten, de laatsten gaan voorop. Jezus zet alles op zijn kop. Of eigenlijk, vanuit Gods perspectief: Jezus zet alles weer recht.

Want alle mensen zijn geschapen naar het evenbeeld van God. Alle mensen zijn zondig en hebben redding nodig door Jezus. En alle kinderen van God, zussen en broers van Jezus, delen dezelfde koninklijke status: arm of rijk, ziek of gezond, jong of oud: voor God maakt dat niet uit.

Dat voelt voor ons misschien heel vanzelfsprekend. Alle mensen zijn even belangrijk. Het is zo vanzelf sprekend dat bijna de hele Tweede Kamer ook vind dat de zorg voor kwetsbare mensen voorop moet staan bij de coronamaatregelen. Ik heb het al eens eerder genoemd: als corona of een andere epidemie uitbrak in het Romeinse rijk, dan zouden ze hele andere maatregelen nemen. De rijken zouden uit de steden vluchten naar hun villa’s op het platteland. De dokters gingen met hen mee. De kwetsbare mensen zouden sterven aan de epidemie of aan de honger die volgde. En er zou niemand zijn die voor hen zorgde of hen bijstond in hun stervensuur.

En dat is nu precies wat de eerste christenen wel gingen doen. Bij een epidemie zorgen voor elkaar, zorgen voor hun buren. Onafhankelijk van hun status, rijkdom, nationaliteit of leeftijd. Met gevaar voor hun eigen leven.

En daarbij volgenden ze hun grote voorbeeld. Want Jezus zelf heeft zijn glorierijke status afgelegd.

Fillipenzen 2

6Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, 7maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, 8heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. 9Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, 10opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.

 Jezus had de allerhoogste status. Maar hij heeft die status afgelegd om één te zijn met de mensen zonder status. Hij is gekruisigd. Een dood die niet alleen heel pijnlijk is, maar in die tijd vooral heel erg vernederend. Een straf waarmee je niet alleen iemands leven maar ook iemands status beëindigde. Maar God heeft Jezus hoog verheven, en tot de allerhoogste status verheven. Hij is de Christus, de Heer. En iedereen die zijn broer of zus is, mag delen in die eer.

Jezus heeft zichzelf één gemaakt met de mensen zonder status. En daarom is Jezus ook nu juist daar te vinden, waar je eigenlijk weg wilt blijven. Hij is te vinden bij mensen die besmet zijn met corona, bij mensen die zijn opgenomen in de geestelijke gezondheidszorg, in verpleegtehuizen, in gezinnen waar de spanningen hoog oplopen. Hij is te vinden bij mensen die eenzaam zijn. Jezus is daar waar wij liever wegblijven. Hij is te vinden in het lijden.

Dat is verbazingwekkend. Je moet het leren zien. Wordt vernieuwd in je denken. Ga de uitdaging aan om ergens aanwezig te zijn waar je liever niet wilt komen. Wees trouw in de kleine dingen. Het zit hem in dat ene telefoontje, in die ene gift die je overmaakt, in dat ene gesprek dat je aanknoopt op straat. Jezus zegt:

40 “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”

Maar er is ook een andere groep. De bokken. Degenen die Jezus niet hebben herkent in de mensen zonder status:

44 Dan zullen ook zij antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor u gezorgd?” 45 En hij zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan.” 46 Hun staat een eeuwige bestraffing te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven.’

 Voor hen klinken die woorden van oordeel:

41“Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen.”

In Jezus’ sterven en opstanding heeft God zijn oordeel over deze wereld uitgesproken. Jezus heeft al het kwaad op zich genomen. Iedereen die gelooft in de Vader, Jezus erkend als de Zoon, deelt in die glorierijke status.

Maar bij die status, hoort dat je je ook naar die status gaat gedragen. Dat je mee gaat doen in Gods oordeel, uitgesproken in Jezus. God is aan het bouwen aan een koninkrijk van gerechtigheid, vrede, en vreugde. Wij zijn geroepen om aan dat feest mee te bouwen. Nu al, in deze wereld en op deze aarde. Daarmee doen we mee in Gods oordeel. Door recht te zetten, wat krom is. Door op te trekken met mensen die geen status hebben in deze wereld. Niet omdat we bang zijn voor Gods oordeel. Maar omdat we instrument zijn van Gods vrede en gerechtigheid.

Dat gaat met vallen en opstaan. Ons kunnen is beperkt. We hebben telkens opnieuw vergeving en inkeer nodig, en groei in de navolging van Christus.

Tot het laatste oordeel komt. Dan zal de Jezus voor iedereen verschijnen, met de allerhoogste status, met glorie en luister. Dan zal heel de aarde worden schoongewassen. Al het onrecht verdwijnt. De duivel, de personificatie van het kwaad, zal verdwijnen in het vuur. Heel de aarde wordt vol van Gods glorie. Honger, dorst verdwijnen. Niemand zal meer naakt zijn, en zich daarvoor moeten schamen. Er zijn geen vreemdelingen meer, geen zieken en geen gevangenen.

Daar mogen we naar uitkijken. Daar mogen we nu al naar leven. Wij zijn op weg naar een groot feest. Het feest van het Konikrijk. Amen.