De preek over een Vader met twee zonen

bij Lucas 15:11-32

Dat ik zo diep heb kunnen zinken. Op de varkens passen. Ik eet hun eten, omdat de eigenaar mij niet eens fatsoenlijk betaalt. Als ik nou tenminste nog schaapherder was. Dat is nog een eerbaar beroep. Maar varkenshoeder. Hoeder van onreine beesten. Alleen dood gaan van de honger is erger.

Gelukkig heb ik op mijn cv gezet dat ik veel ervaring heb met het hoeden van dieren. Anders had ik zelfs dit baantje niet kunnen krijgen. Ik heb de schapen en geiten van mijn vader vaak genoeg gehoed. Geen varkens natuurlijk. Maar dat heb ik mijn nieuwe baas maar niet verteld.

En zoveel schapen en geiten heeft mijn vader niet meer. Hij heeft de helft van het land en het vee aan mij gegeven. Toen ik hem alvast vroeg om mijn deel van de erfenis. Vader is altijd vrijgevig geweest. Maar toen ik hem vroeg om de helft van zijn bezit, zag ik de teleurstelling in zijn ogen. En toen ik vertelde dat ik alles zou verkopen en weg zou gaan om de wereld te ontdekken, zag ik wel dat het hem pijn deed. Maar ik was er gewoon klaar mee. Met die boerderij. Met het dorp waar iedereen elkaar altijd in de gaten houdt.

Ik hoorde de buren wel kletsen toen ik het dorp verliet als een rijk man. ‘Dat zijn vader hem laat gaan’. ‘Ik zou het wel geweten hebben, ik had hem met mijn riem geslagen tot hij dit idiote plan uit zijn hoofd had gezet’. Maar mijn vader is niet zoals de buren. Hij droeg deze schande zonder zich er tegen te verzetten.

Ik had een wild leven in dit heidense land. In de grote stad. Het was elke avond feest. Ik had elke nacht een mooie vrouw naast mij in bed. Ik had vrienden. Een mooi appartement. Totdat het geld op was. En toen ook nog die droogte en hongersnood die eroverheen kwam. Ik mag nog blij zijn dat ik dit baantje heb kunnen krijgen.

Mijn leven is mislukt. De knechten van mijn vader hebben het een stuk beter. Morgen laat ik de varkens achter, neem hun voer mee voor mezelf voor onderweg, en ga terug naar mijn vader. Hij heeft mij ongetwijfeld dood verklaart. Maar misschien mag ik terugkomen als knecht. Misschien, als ik op mijn knieën val en God erbij haal. Misschien mag ik terugkeren als knecht. Alles beter dan dit leven dat geen leven is. Als balling in een ver heidens land tussen de varkens.

http://www.denieuwepsalmberijming.nl/berijmingen/psalm-130

1. Vanuit het diepe duister
vind ik geen uitweg, HEER.
Ik schreeuw om redding; luister,
geef aandacht, reageer.
U kent mijn hele leven,
mijn zondige gedrag.
Toch wilt U ons vergeven. 
Uw naam verdient ontzag!

2. Ik blijf de HEER verwachten,
mijn ziel kijkt uit naar Hem.
Zijn woord vult mijn gedachten;
ik hunker naar zijn stem.
De HEER laat van zich horen,
blijf hopen, Israël!
Eens zal de morgen gloren
van redding en herstel.

Elke dag sta ik tussen 6 en 7 ’s avonds op de uitkijk. De zon gaat langzaam onder. Ik tuur naar de horizon. Zou mijn zoon vandaag terugkeren? Ik kan hem niet loslaten. Ik weet dat niemand begrijpt wat ik doe. De buren schudden hun hoofd als ze zien dat ik op de uitkijk sta. Mijn familie vond dat ik mijn verloren zoon dood moest verklaren. Wat hij mij geflikt heeft, mij doodverklaard, mijn bedrijf kapot gemaakt, mij en de familie te schande gezet. Maar ik kan het niet. Ik hou van hem. Hij is mijn zoon, mijn Benjamin. En dus sta ik elke dag op hem te wachten.

Een zwerver komt dichterbij. Blote voeten, een gescheurde mantel. Een lege veevoertas op zijn rug. Hij komt me bekend voor. Zou het…

Het is hem. Een diep gevoel van medelijden schiet door mijn lijf. Ik ren op hem af. Mijn waardigheid als familiehoofd kan mij niks schelen, ik blijf rennen. Ik zie verbazing in zijn ogen. Ik val hem om de nek en geef hem een kus. Ik huil tranen van blijdschap. De geur van varkensmest slaat over op mijn kleren. Maar ik neem zijn gezicht in mijn handen en kijk hoe hij is gegroeid. Achter zijn lange haren en zwerversbaard, achter de moeheid in zijn ogen, zie ik mijn zoon.

Hij zegt: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden. Maar met uw toestemming zal ik u dienen als knecht’.

Ik weet dat hij gelijk heeft. Wat hij gedaan heeft, verdient straf. Als ik mild ben, neem ik zijn aanbod aan en mag hij als knecht komen werken op de boerderij. Maar ik ben zijn vader. Ik ben al lang vergeten wat hij heeft gedaan. Het is vergeven en vergeten. Hij is mijn zoon, en moet zo snel mogelijk in zijn eer hersteld worden. Ik roep een knecht: doe hem de mooiste mantel aan die je kan vinden, geef hem mijn mooiste ring en beste schoenen.

Mijn zoon was dood. Hij was een banneling in een vreemd land. Ja, door zijn eigen keuzes. Door zijn eigen fouten. Maar hij is opnieuw mijn zoon. Hij is opgestaan uit de dood. Hij is thuisgekomen. Hij was verloren, maar ik heb hem teruggevonden.

Kom mee zoon, laten we feest vieren! Je bent thuis!

De zon gaat bijna onder. Ik loop terug naar de boerderij. Ik hoef alleen nog maar het gemeste kalf te voeren. Nog twee maanden, dan ga ik trouwen met Thirza. Dan zullen we het gemeste kalf, slachten. Wat een feest gaat dat worden.

Ik hoor muziek. Er is een band op de boerderij. Ik zie een van de knechten met een groot slachtmes lopen. ‘Wat is er aan de hand’, vraag ik? ‘Weet u dat niet, meester?’ Uw broer is teruggekomen, en uw vader gaat het gemeste kalf slachten om dat te vieren!

Wat? Het kalf dat ik heb vetgemest? Om te vieren dat die hoerenloper als een zwerver is teruggekomen? Ik ben woedend. Wat een belediging! Hoe moet ik dit aan Thirza vertellen? Het is mijn kalf, mijn boerderij, mijn land! Door mijn kleine broertje waren wij de schande van het dorp. Alle buren roddelden over hoe zwak mijn vader is. Ons bezit is gehalveerd, de buurman was maar wat blij dat hij zijn boerderij kon uitbreiden.

Door mijn keiharde werk zijn we er weer bovenop gekomen, en is het bedrijf weer tot bloei gekomen. Ik heb me als een slaaf afgebeuld. Door mijn inzet, zijn we weer in aanzien gestegen, konden we nieuwe knechten inhuren, en kon ik met Thirza trouwen. En nu komt dat stuk verdriet weer terug, en moet mijn gemeste kalf worden geslacht?

Ik kook van woede. De knecht zegt dat mijn vader mij binnen verwacht, maar ik weiger hem onder ogen te komen.

Dan komt mijn vader naar buiten. Hij roept me, maar ik ben te kwaad om naar hem toe te gaan. Hij komt naar mij toe. Ik gooi alles eruit:

Al jarenlang sloof ik me uit om de boerderij weer van de grond te krijgen. Ik heb altijd gedaan wat u wilde. Ik heb uw dwaasheden verdragen. Ik ben altijd zuinig geweest. Maar nu die zoon van jou is thuisgekomen, die hoerenloper, heeft u mijn gemeste kalf voor hem geslacht!

Vader kijkt me aan, met ogen vol medelijden. En nog erger. Ogen vol liefde. ‘Mijn zoon, ik hou van je, we zijn altijd samen, alles wat van mij is, is van jou. Het staat je altijd vrij om een geitenbokje te nemen. Het is allemaal ook van jou.

Maar we kunnen toch niet anders dan feesten en blij zijn. Want mijn zoon, jouw broer, was dood, en is opgestaan uit de dood! Hij was verloren, en is weer gevonden!

Ga je mee, naar het feest? Kun je die jongste zoon van mij weer als broer in de ogen kijken? Kun je leven uit mijn liefde, uit mijn medelijden, uit mijn vergeving? Laat je je eer, je woede, je bezit los, om mij te volgen? Te volgen naar het feest van opstanding? Amen.

https://youtu.be/Ufph3z8qJns