De preek van kerstnacht

Gemeente, gasten in ons midden,

Stel je eens voor dat je een van die herders bent. Wachtend en wakend in de donkere nacht. Je zit bij een kampvuurtje. Je vrienden liggen te slapen. Het zijn harde tijden. In de globaliserende Romeinse wereld ben je steeds meer afhankelijk van de wereldmarktprijs voor wol, hoe hard je ook werkt. En de overheid is absoluut niet je beste vriend. De belastingen zijn hoog. Koning Herodes heeft geld nodig voor zijn megalomane bouwprogramma. En de Romeinen doen daar nog een schepje bovenop. Nu hebben ze weer iets nieuws bedacht: een hervorming van het belastingsysteem. Alle mensen moeten zich laten inschrijven in een centraal register. Dat zal wel weer een volgende belastingverhoging tot gevolg hebben.

In een dorp in de buurt was weer eens zo’n messiasfiguur opgedoken: ‘wie denken die Romeinen wel dat ze zijn’, had hij gezegd. ‘Wij Israël zijn het volk van God, hoe durven ze ons zo te behandelen. Volg mij naar de woestijn. Daar zullen we zuiver leven, zonder Romeinen. Eigen volk eerst. We zullen de buitenlanders en de rijke Joden beroven. En als het moment daar is komen we in opstand tegen de Romeinen. God is groot, volg mij naar de woestijn’.

Je broer, Simon, is met hen meegegaan. Hij noemt zichzelf nu een vrijheidsstrijder, een woestijnganger. Volgens de Romeinen is hij een terrorist. Als ze hem weten te vinden, zullen ze hem kruisigen. Hem en zijn nieuwe vrienden. Want de Romeinen hebben het niet zo op rebellen die dromen van de komst van Gods Koninkrijk op aarde.

Zelf geloof je niet in de weg van geweld. Daar komt alleen maar meer ellende van. Er zijn al zoveel mensen geweest die zeiden dat zij de Messias waren. Maar ja, aan de andere kant. Zoals het nu gaat, kan het ook niet. Het deugd toch ook gewoon niet dat die Romeinen de baas zijn? Dat zo’n heidense keizer zichzelf Heer en Redder, vredestichter laat noemen? Terwijl er maar één Heer is: God, de éne, geprezen zij zijn naam. En al dat onrecht dat tegenwoordig gebeurt. De armen worden vertrapt, weduwen verhongeren. Wezen worden verkocht als slaven. God kan dat toch niet zomaar laten gebeuren?

Je denkt aan Jesaja. En wat hij schreef:

4 Iedere laars die dreunend stampte

en elke mantel waar bloed aan kleeft,

ze worden verbrand, een prooi van het vuur.

5 Een kind is ons geboren,

een zoon is ons gegeven;

de heerschappij rust op zijn schouders.

Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman,

Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.

6 Groot is zijn heerschappij,

aan de vrede zal geen einde komen.

Davids troon en rijk zijn erop gebouwd,

ze staan vast, in recht en gerechtigheid,

van nu tot in eeuwigheid.

Het zijn mooie woorden. Een belofte van vrede. Van de messias die zal komen. Een koning die vrede zal stichten. Die recht zal maken wat krom is. Die zal opkomen voor de armen. Voor eenvoudige herders. Die een einde zal maken aan onderdrukking en geweld. Maar ja. Hoe lang wachten we daar al niet op?

91 Het volk dat in duisternis ronddoolt

ziet een schitterend licht.

Zij die in het donker wonen

worden door een helder licht beschenen.

Het klinkt zo mooi. Maar ondertussen is het pikkedonker om je heen. Letterlijk en figuurlijk. Je gooit nog maar eens een nieuw houtblok op het vuur. Het enig lichtpuntje in de wijde omgeving.

Plotseling wordt de hele omgeving een grote lichtbak. Je schrikt je wezenloos. Je vrienden worden gelijk wakker. Jullie kijken naar een man. Of  vrouw, een figuur omstraalt door licht. Je wordt doodsbang. Dit is het einde. God zal je straffen voor al je negatieve gedachten. Voor je ongeloof. Dan klinkt een stem: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: 11 vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de Messias, de Heer. 12 Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’

En nog voordat de woorden tot je door kunnen dringen, wordt het enorme licht nog eens vermenigvuldigd.  13 Plotseling voegt zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden:

14 ‘Eer aan God in de hoogste hemel

en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’

En dan is het weer donker.

Heb je het gedroomd? Je kijkt verdwaasd naar je vrienden. Ze kijken net zo verdwaasd naar je terug. Wat was dat? Het was geen droom, het moet wel een boodschap van God zijn. Dat kan niet anders. Engelen die tegen jou en je vrienden, eenvoudige herders beginnen te praten? En je hebt het overleeft, een ontmoeting met boodschappers van God? Wat een wonder! En wat zeiden ze nou eigenlijk: ‘vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de messias, de Heer.’ De stad van David, Bethlehem, vlakbij. Een redder geboren, de messias, de Heer? Al die woorden waar je net nog over na zat te denken. Zou het dan eindelijk zover zijn? ‘Laten we vlug gaan kijken, zeg je’.

En jullie beginnen te rennen naar Bethlehem. De schapen moeten zichzelf maar even zien te redden. God zal wel over ze waken. Aangekomen bij het dorp staan jullie stil. Waar moet je gaan zoeken? Je vriend zegt: de engel had het over een teken: ‘jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voerbak ligt.’ Het moet dus bij een van de boerenhuizen zijn, aan de rand van het dorp. Waar het vee beneden woont en de mensen boven. Daar staan altijd voerbakken op de begane grond. Lopend door de straten, zien jullie dat ergens licht schijnt.

Je klopt aan: ‘is hier het kind geboren?’. Er doet een man open. ‘Shalom, vrede zij met jullie. Dat is snel, de geboortekaartjes zijn nog niet verstuurd. Maar kom verder, het is een jongetje.’ Je loopt naar binnen. Je ziet een jonge vrouw bij een kind zitten. Het kind is in doeken gewikkeld. En het ligt: in een voerbak. Het teken waar de engel over sprak.

Je zegt: ‘onze Redder, de Messias, de Heer, gewikkeld in doeken, liggend in een voerbak’. En je vertelt de blije ouders, die Jozef en Maria blijken te heten, alles wat jullie hebben meegemaakt.

Na een kort kraambezoek, de jonge ouders vielen om van de slaap, en er was nog geen beschuit met muisjes, bovendien waren de schapen wel erg alleen, gaan jullie weer terug. Dit was de dag van je leven, besef je. Dit kind gaat vrede stichten. Hoe? Je weet het niet. Het blijft bizar dat jij als herder hier bij mag zijn. En dan zo’n klein kwetsbaar kind, liggend in een voerbak. Dat God zo koning wordt. Het is onvoorstelbaar. Maar als God het wil, is het mogelijk. Het rijk van het licht is gekomen. Op een wonderlijke manier. Je krijgt opeens een enorme behoefte om God te eren. En je begint een nieuw lied te fluiten. Amen.