De preek van Paasmorgen

Pasen in KerkDelfgauw

Gemeente, gasten in ons midden,

Ik zie mensen in shock. Tranen op de wangen. Nooit verwacht dat hun zoiets zou overkomen. Mensen die uit het niets in aanraking zijn gekomen met de dood. Paniek, verdriet. Angst. Mensen worden gereanimeerd op de stoep. Niemand weet wat er gebeurd. Wat er gebeurd is. Mensen vluchten. Mensen zijn in paniek. Het kwaad heeft om zich heen gegrepen. Dood en verderf is gezaaid. Angst. Verdriet. Boosheid.

Een aanslag. Zo dichtbij ons. Natuurlijk gebeurd het ook elders. Ankara, Bagdad. Te veel plekken om op te noemen. Maar dit is wel heel dichtbij. Op twee uur reizen met de auto. Binnenkort ga ik met een aantal mensen uit de kerk op reis naar Israël. We vertrekken vanaf Brussel. Dan lopen we dus waar nu de aanslagen gepleegd zijn.

Zo veel doden. Zo veel onschuldige mensen. En wat een angst krijgt ons dan in de greep.

Het gevoel dat je krijgt bij de aanslagen in Brussel, brengt ons dichtbij het gevoel van het paasverhaal. De vrouwen in het verhaal voelen zich precies zoals de mensen in Brussel.

In hun leven hebben ze Jezus ontmoet. Ze hebben hem leren kennen als een bijzonder mens. Altijd vol liefde. Goedheid. Geduld. Onschuldig. Altijd bereid om de confrontatie aan te gaan met mensen met verkeerde bedoelingen.

De vrouwen zijn Hem gevolgd naar Jeruzalem. Hij had verteld dat Hij door de leiders van het Joodse volk zou worden vervolgd en gedood. Maar niemand nam dat echt serieus. De mannen hadden zwaarden aangeschaft, om Jezus te verdedigen, indien nodig. De vrouwen waren vastbesloten, om bij hem te blijven, wat er ook zou gebeuren.

Maar het was anders gelopen. Opeens was Jezus verraden en opgepakt. Zijn dappere vrienden, waren bij Hem vandaan gevlucht. Alleen de vrouwen waren bij Hem gebleven, tot het bittere einde. Tot zijn laatste ademhaling aan het kruis. Ze hadden Hem begraven.

Nu, twee dagen later, waren ze weer op weg naar het graf. Ze zouden Hem de laatste eer bewijzen. Zijn lichaam balsemen met kruiden. Het minste wat ze nog voor Hem kunnen doen. Wat was het allemaal anders gelopen dan verwacht. Jezus dood. Wie had dat kunnen denken? Ze zijn nog steeds geschokt. In rouw. Verdrietig. Niet in staat te overzien wat het voor hen betekent. Zouden ze bij elkaar blijven? Zou ook de onderlinge vriendschap van Jezus’ volgelingen verdwijnen? Voor veel van hen had Jezus zo veel betekend! Voor Maria Magdalena bijvoorbeeld. Ze had gevangen gezeten in een leven van leegheid. Boze geesten hadden haar klein gehouden. Jezus had haar bevrijd, een nieuw mens van haar gemaakt. Een vrije vrouw naar Gods hart!

In stilte naderen de vrouwen het graf. De zon komt langzaam op. Het begin van een nieuwe dag. De vogels fluiten een vrolijk lied. Maar het lied dringt bij de vrouwen niet binnen.

Bij het graf aangekomen staan ze plotseling stil. De steen die voor de opening van het graf lag, is weggerold! Na de eerst schrik, vinden ze de moed om binnen in het graf te kijken. Ze kunnen het lichaam van Jezus niet vinden! De vrouwen zijn vol verwarring.

Dan opeens verschijnen er twee mannen met kleren zo licht en stralend als de bliksem. Engelen van God. De vrouwen worden nu doodsbang, en drukken hun gezicht tegen de grond. De engelen spreken:                         ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden? Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt.’

Engelen komen niet zo vaak voor in de Bijbel. Dat lijkt misschien als je alleen met kerst en Pasen in de kerk bent, want dan zijn ze heel actief. Maar de meeste zondagen komen we ze niet tegen in Bijbelverhalen. Zoveel weten we dus ook niet over engelen. Maar één regel is in de Bijbel wel duidelijk: als je een engel tegenkomt schrik je altijd. En dan zegt de engel altijd: ‘wees niet bang’. Hier zijn de vrouwen ook bang. Ze zijn verdrietig, geschokt, verbijsterd, en nu ook bang door de engelen. En de engelen zeggen droog: ‘ik snap niet wat je hier komt doen, je weet toch dat Jezus zou opstaan uit de dood? Dat had hij toch verteld? Wat is daar nu zo moeilijk aan?’

Het is een beetje alsof er een engel verschijnt net na de aanslag op het vliegveld van Brussel en daar aan de mensen vraagt: ‘waarom ren je weg? Je weet toch dat Jezus is opgestaan? Dan hoef je toch niet bang te zijn?’

De engelen laten eigenlijk niet zoveel ruimte voor twijfel. Jezus is opgestaan. Punt. Er is niks meer waar je bang voor hoeft te zijn.

Maar zo simpel is het vaak niet. Dat Jezus is opgestaan. Dat God alles goed zal maken. Hoe vaak kun je dat nou echt geloven? Voor sommigen van ons is het iets vanzelfsprekends. De Heer is waarlijk opgestaan. Het is er met de                                             paplepel ingegoten. Geen twijfel over mogelijk. Sommigen van ons geloven er helemaal niks van. Dood is dood, na de dood houdt het op, geen twijfel over mogelijk. Ik denk dat de meesten van ons daar ergens tussenin zitten. God maakt alles goed, je gelooft het wel, maar soms valt het niet mee om het te geloven. Als iemand ziek wordt, als je leven in stukken lijkt te vallen, als je werkloos wordt, als je je somber voelt, als je het nieuws ziet over aanslagen en vluchtelingen. Hoezo maakt God dan alles weer goed? Maar er zijn ook momenten dat je het makkelijk kunt geloven. Als de zon schijnt, als je een baby in je handen hebt, als je geniet van het leven, van vriendschap, liefde. Natuurlijk geloof je dan dat God alles in handen heeft en alles goed zal komen.

Hoe is het voor de mensen in het verhaal? Geloven ze dat Jezus is opgestaan? De engelen zijn er heel duidelijk over: ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden? 6 Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: 7 de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’

De boodschap van de engelen is heel duidelijk. Jezus is opgestaan, en als je goed naar Zijn woorden geluisterd had, had je dat zien aankomen. Hij heeft jullie zelf verteld dat het zou gebeuren.

En dan staat er: ‘8 Toen herinnerden ze zich zijn woorden.’ Toen herinnerden de vrouwen zich de woorden die Jezus gesproken had over zijn dood en opstanding.

Hoe zouden ze zich nu voelen. Blij, opgelucht? Zouden ze nu geloven dat Jezus is opgestaan?                 Ik weet het nog niet hoor. Kijk maar wat er dan gebeurt:

9 ‘Ze keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er was gebeurd. 10 De vrouwen die het graf bezochten, waren Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus, en nog enkele andere vrouwen die hen vergezelden.’

De vrouwen vertellen aan de mannen wat er is gebeurt. Over de steen die was weggerold, het lege graf, de engelen, de boodschap die de engelen brachten: Jezus is opgestaan. Maar of de vrouwen zelf daar al helemaal in meegaan? Ik weet niet of ze het al kunnen geloven.

Wat wel duidelijk is, is dat de mannen het grote onzin vinden: ‘De vrouwen vertelden de apostelen wat er was gebeurd, 11 maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet.’ De elf overgebleven belangrijkste vrienden van Jezus. Ze horen wat de vrouwen hebben meegemaakt. En ze geloven hun oren niet. Ze vinden het kletspraat, flauwe kul, geklets van een stel goedgelovige vrouwen. De apostelen geloven er helemaal niks van.

Er is één uitzondering. Petrus. Degene van eerst praten en doen, dan pas denken. ‘12 Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was.’

Zou Petrus het geloven? Hij gelooft het in ieder geval al meer dan de andere mannen. Hij rent naar het graf, kijkt naar binnen en ziet het lichaam van Jezus niet, maar wel de doeken waar Jezus in was begraven. Een bijzonder teken, die doeken. Als iemand alleen Jezus’ lichaam had verplaatst, zou hij dat toch met doeken en al doen.

En gelooft Petrus dan dat Jezus is opgestaan? Nou, dat is ook nog maar de vraag. Hij is vol verwondering over wat er is gebeurd. Dat klinkt alsof hij ook nog veel vragen heeft en er nog niet helemaal bij kan wat er nou is gebeurd.

Zoals Lucas het verhaal van de opstanding aan ons vertelt, blijft het iets wonderlijks. Iets wat je maar moeilijk kunt geloven. Er is ook geen ontmoeting met de opgestane Heer Jezus bij het graf. Er zijn tekenen. Een steen die is weggerold. Een leeg graf. Doeken zonder lichaam. Engelen die een boodschap vertellen. Vrouwen die een verhaal vertellen. Petrus die rent, ziet, en verwondert terugkeert.

Zijn die tekenen genoeg om te geloven? Is het genoeg tegen angst, verdriet, boosheid?

Pasen gaat over iets totaal onverwachts. Niemand had dit verhaal kunnen bedenken. Niemand had een verhaal kunnen bedenken waarin een Messias zou falen en sterven en dan weer op zou staan. Niemand had kunnen bedenken om vrouwen, in die tijd beoordeeld als onbetrouwbare getuigen, om die vrouwen dan als eerste getuigen in het verhaal een plek te geven. Niemand had kunnen bedenken dat de apostelen, de latere leiders in de kerk, dan als een stel langzame leerlingen het niet kunnen geloven.

Pasen gaat over iets totaal onverwachts. Over geloven in een God die alles goed zal maken, ondanks al het kwaad dat nu in de wereld rondgaat. Het gaat over de hoop op een wereld van gerechtigheid en vrede. Over de liefde van God, voor ons. De liefde van God die groter is dan alle angst, al het verdriet, alle boosheid, alle twijfel.

Gods liefde die doorbreekt. Een nieuwe dag. Nieuwe hoop. Een nieuwe kans om te geloven. Totaal onverwacht. Amen.