De preek van zondag 18 april

bij Johannes 21:1-14, English translation below

Leerlingen van Jezus, gasten met ons,

Vorige week lazen we over de opgestane Heer Jezus die verscheen aan zijn vrienden, in Jeruzalem. Nu komen we de vrienden tegen in Galilea. Hun thuis. Waar ze hun hele leven hebben gewoond. Ze hebben hun oude leven weer opgepakt. Ze zijn terug bij hun familie. Terug bij de gewone harde realiteit. Er moet brood op de plank komen. Er moet worden gewerkt. Het waren drie fantastische jaren met Jezus. Maar nu gaat het leven weer gewoon door.

Dus zegt Petrus: ik ga vissen. Maar Petrus is niet alleen. In zijn tijd met Jezus heeft hij vrienden gemaakt voor het leven: Tomas, Natanaël, Jacobus, Johannes, en nog twee anderen. Ze stappen in de boot bij Petrus.

Het is nacht. Dat is het beste moment om vissen te vangen op het meer van Tiberias, het meer van Galilea. De vissen komen dan naar boven in het water. Voor hij Jezus leerde kennen heeft Petrus daar jarenlang gevist. Ook Jacobus en Johannes hebben gewerkt bij een succesvol visbedrijf van hun vader Zebedeüs. Het zijn ervaren vissers. Maar deze keer vangen ze helemaal niks.

Als de zon opkomt zijn ze moe, hongerig, chagrijnig. Petrus schaamt zich tegenover zijn vrienden. Hij was toch de supervisser?

Ze varen terug richting land.

Een vreemdeling roept hen toe vanaf de kant:

‘Hebben jullie soms iets te eten?’

Nee. Wrijf het er nog maar een keer lekker in.

6‘Gooi het net aan stuurboord uit, dan lukt het wel.’

De beste vissers staan aan wal.

Maar iets in hen maakt dat ze naar deze stem luisteren. Ze hebben eerder zoiets meegemaakt. Toen ze Jezus leerden kennen.

En ja hoor, het gebeurt weer: nu ze het net aan de andere kant uitgooien, stroomt de vis toe. Terwijl de vissen overdag juist diep weggestopt horen te zitten. Het net zit zo vol dat de vrienden niet de kracht hebben om de vissen binnen te halen.

Psalm 127

Wanneer de HEER het huis niet bouwt, heeft al je ploeteren geen zin;

Al sta je voor het licht wordt op en werk je ’s avonds laat nog door,
al gaan je zaken altijd voor, het blijft maar vruchteloos getob –
zijn lievelingen zegent Hij: volkomen vredig slapen zij.

Iets van die afhankelijkheid van Gods zegen uit Psalm 127, klinkt door in dit verhaal. Op eigen kracht kom je niet ver. Met Gods kracht: kun je alles verwachten.

Maar het verhaal gaat verder. Johannes heeft weer als eerste door hoe het zit, Net als bij het verhaal van de opstanding van Jezus: het is de Heer!

En Petrus is weer de eerste die handelt: hij was aan het vissen in zijn onderbroek, hij was naakt staat er. Maar nu doet zijn jas aan en springt in het water.

Echt weer zo’n typische Petrus actie: eerst doen, dan denken. En ook niet zo aardig voor zijn vrienden. Zij moeten nu zonder hulp van de expert die enorme hoeveelheid vis naar de kant zien te krijgen.

Aan de kant aangekomen, ziet Petrus Jezus bij een vuurtje zitten. En wat voor vuurtje. Een kolenvuurtje, staat er in de Griekse oorspronkelijke tekst. Nou is er in de hele Bijbel één andere plaats waar ook zo’n kolenvuurtje genoemd wordt. Een Bijbelpassage waar Petrus liever niet aan herinnert wordt.

Johannes 18

17Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij. 18De slaven en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een [kolen]vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen. 25‘Ben jij soms ook een leerling van hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’ 26Maar een van de slaven van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?’ 27Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan.

 Dit ontbijt aan het strand ruikt naar verraad. Dat Petrus drie keer heeft gezegd dat Hij Jezus niet kent. Dat hij zijn Heer heeft verloochent. Het hangt als een donkere wolk boven het strand.

Wat doet Jezus. Er over praten met Petrus? Jazeker. Maar daar lezen we volgende week over. Vandaag lezen we over het ontbijt dat voorafgaat aan het gesprek.

Jezus zegt: ‘Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben.’

Niet dat Jezus hun vis nodig heeft. Hij heeft zelf al in brood en vis voorzien. God werkt graag door ons heen. Maar Hij kan ook wel om ons heen werken.

En dan, als Petrus en zijn vrienden de vis aan land hebben gebracht, zegt Jezus:

‘Kom, eet iets.’

Kom en eet met mij.

13Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en hij gaf hun ook vis.

Dat is wie Jezus is. God die bij ons is komen wonen. God die met ons eet. Die ons dagelijks brood geeft. Al wat we nodig hebben.

Die ons vis geeft. Ichtus. Daar zit een woordspelletje in. Het woord ????? ichtus, vis, lijkt op het woord ????? ischus. Kracht. Op eigen kracht konden ze geen vis vangen. Ze hadden de kracht niet om de volle netten in de boot te legen. Maar Jezus geeft hen vis, geeft hen kracht.

Dat is Gods zegen. Gods zegen die voorafgaat aan onze inspanningen. Gods liefde die voorafgaat aan ons geloof. Gods ja die voorafgaat aan ons antwoordend ja. Het zegel van de doop. Gods trouw en liefde die blijvend is. Voor Jezus Petrus aanspreekt op zijn fouten, voor Jezus Petrus een missie geeft, geeft Hij hem Gods zegen.

Gods zegen gaat vooraf. God zegent ons, wat we ook gedaan hebben, of nog niet. Gods zegen is het begin van al het nieuwe leven. Amen.

Disciples of Jesus, guests with us,

Last week we read about the resurrected Lord Jesus appearing to his friends in Jerusalem. Now we meet the friends in Galilee. Their home. Where they have lived all their lives. They have picked up their old life again. They are back with their families. Back to normal harsh reality. There must be bread on the table. Work has to be done. It has been three wonderful years with Jesus. But now life goes on as usual.

So Peter says: I am going fishing. But Peter is not alone. In his time with Jesus, he made friends for life: Thomas, Nathaniel, James, John, and two others. They get into the boat with Peter.

It’s night. That is the best time to catch fish on Lake Tiberias, the Sea of ??Galilee. The fish then come up in the water. Before he got to know Jesus, Peter fished there for years. Jacobus and Johannes also worked at a successful fishing company owned by their father Zebedee. They are experienced fishermen. But this time they catch nothing at all.

When the sun comes up they are tired, hungry, cranky. Peter is ashamed of his friends. Wasn’t he the super fisherman?

They sail back to land.

A stranger calls out to them from the shore:
“Do you have something to eat?”

No. Rub it in again.
“Throw the net out to starboard, then it will work.”
The best fishermen are ashore.

But something in them makes them listen to this voice. They’ve been through something like this before. When they got to know Jesus.

Sure enough, it happens again: now that they are throwing the net on the other side, the fish are pouring in. While the fish should be hidden deep during the day. The net is so packed that the friends don’t have the strength to bring in the fish.

Psalm 127
Unless the Lord builds the house, all your toil is of no use;
Even if you get up before dawn and work late at night,
although your business always comes first, it remains fruitless worries –
He blesses his darlings: they sleep in perfect peace.
Something of that dependence on God’s blessing from Psalm 127 echoes in this story. You will not get very far on your own. With God’s power: you can expect anything.

But the story continues. John is the first to understand how it is, Just like with the story of the resurrection of Jesus: it is the Lord!

And Peter is the first to act again: he was fishing in his underpants, he was naked, it says. But now puts on his coat and jumps into the water.

Really another typical Peter action: first act, then think. And not that nice to his friends either. They now have to get that enormous amount of fish to the side without the help of the expert.

Arriving on the side, Peter sees Jesus sitting by a fire. And what a fire. A coal fire, it says in the Greek original text. Well, there is one other place in the entire Bible that also mentions such a coal fire. A Bible passage that Peter would rather not be reminded of.

John 18
17The girl said to Peter, “Are you also a student of that man?” “No, I am not,” he said. 18The slaves and the officers were warming themselves by a [coals] fire that they had built because it was cold; Peter also warmed himself up. 25 “Are you also a student of his?” They asked. “ No, ” denied Peter, “ not I. ” 26But one of the high priest’s slaves, a relative of the man whose ear Peter cut off, said, “ But I saw you were with him in the olive grove. ? ”27 Again Peter denied, and immediately a rooster crowed.

This beachside breakfast smells of betrayal. That Peter said three times that He does not know Jesus. That he has denied his Lord. It hangs over the beach like a dark cloud.

What does your sister do. Talk about it with Peter? Hell yes. But we’ll read about that next week. Today we read about the breakfast that precedes the conversation.

Jesus says, “Bring some of the fish you just caught.”
Not that Jesus needs their fish. He has already provided bread and fish himself. God likes to work through us. But He can also work around us.

And then, when Peter and his friends have landed the fish, Jesus says:
“Come on, eat something.”
Come and eat with me.
13Jesus took the bread and gave it to them, and also gave them fish.

That’s who Jesus is. God who has come to live with us. God who eats with us. Who gives us bread every day. Everything we need.
Who gives us fish. Ichtus. There is a word game in it. The word ????? ichtus, fish, is similar to the word ????? ischus. Power. They could not catch fish on their own. They did not have the strength to empty the full nets in the boat. But Jesus gives them fish, gives them strength.

That’s God’s blessing. God’s blessing that precedes our efforts. God’s love that precedes our faith. God’s yes that precedes us answering yes. The seal of baptism. God’s faithfulness and love that lasts. Before Jesus addresses Peter about his mistakes, before Jesus gives Peter a mission, He gives him God’s blessing. God’s blessing precedes. God blesses us no matter what we have done or not yet. God’s blessing is the beginning of all new life. Amen.