Delfgauw, 29 september 2024
Voorganger ds. Reinhard van Elderen, Nootdorp
Lezingen Numeri 11: 24-29, Jakobus 4:11-12 en Marcus 9: 38-50
Als er iets is waarvan ik diep overtuigd ben, dan is het dit: het is een geschenk dat we mogen, kunnen geloven in God en weten dat we deel zijn van zijn gezin. Hij neemt de last van ons verleden van ons af (dat is vergeving), en opent voor ons een nieuwe toekomst. En die nieuwe toekomst is niet alleen dat wij in dit leven met vertrouwen kunnen leven, maar dat wij in zijn Koninkrijk dat komt ook echt een eigen plek en een eigen taak hebben. God geeft ons echt verantwoordelijkheid, en daarmee ook vertrouwen. En straks vieren wij dat Hij ons aan tafel noodt, en voedt met de liefde van Christus.
Die vreugde van het geloof moeten we ook voeden, door God te blijven danken voor het geschenk dat Hij ons in Jezus gegeven heeft. Dat moet ons gevoel, onze gedachten, onze verlangens vormen. We moeten het eigen maken dat we door Jezus weten dat God deze wereld niet opgeeft, dat we niet op weg zijn naar ondergang, maar dat we getuige zullen zijn van de manier waarop God zijn schepping redt uit het bederf en laat stralen. Zijn doel met deze wereld en met ons zal Hij bereiken. Hoeveel tegenstand we ook zien, hoeveel berichten er ook zijn over wat er in deze wereld mis is, hoeveel beelden we ook zien van oorlog, geweld, honger, rampen, in dat alles moeten we nooit vergeten dat God deze kapotte wereld redt door Jezus. Hij blijft niet buiten de ellende en de pijn, Hij heeft het op zich genomen, en Hij zal de redding van deze wereld afmaken.
Want als je het niet als een geschenk kunt vieren, dat God zijn handen naar je uitgestoken heeft, dan blijf je zomaar steken in de gedachte dat je vooral goed je best moet doen om hopelijk bij God in de gunst te komen. God heeft geen hindernisbaan neergezet, waarop wij zomaar kunnen vastlopen. Hij neemt ons wel in training, om te leren hoe we goed kunnen lopen. Maar het is van het grootste belang dat we weten wat voorop gaat: God heeft ons onder zijn hoede genomen, we horen bij Hem, en daarom gaat Hij met ons aan het werk. De training, de geboden en verboden, de dingen die van ons verwacht worden, die horen daarbij, zijn een uitwerking van het geschenk dat Hij gegeven heeft. Wat Hem betreft hoor je erbij en blijf je erbij. Je kunt nog wel zelf kiezen om niet meer mee te doen, maar wie zou dat willen, als hij of zij het geschenk kent dat God gegeven heeft, en de vreugde die daarbij hoort?
In Numeri lezen we over de vreugde dat God mensen kracht geeft door zijn Geest. Als het ware een voorbode van het Pinksterfeest. Dat was om de taak van Mozes te verlichten, om de verantwoordelijkheid voor het leiden van het volk te delen. Van de zeventig uitgekozen mensen waren er twee niet aanwezig bij de tent van de samenkomst. Maar ook zij werden in het kamp door de Geest vervuld, en dat was hoorbaar in wat zij zeiden. God kan niet alleen werken als wij het goed georganiseerd hebben, maar gaat ook rustig daar buiten om. Wat we van dit verhaal in ieder geval leren, is dat God ons niet vraagt om iets in de gemeente te doen zonder ons eerst zijn Geest te geven. Pas als deze inspiratiebron er is, kun je je taak ook aan, en kun je soms meer dan je ooit gedacht had. En dan gaat het niet over het aantal uren die je beschikbaar hebt, maar over de vreugde die je ontvangt dat je met God mee mag werken, over de wijsheid die je ontvangt en die je zelf misschien wel verbaast. Het blijft: eerst de dankbaarheid, de vreugde, de kracht die je gegeven wordt, dan de opdracht.
Ook Jakobus kent deze volgorde. In het begin van zijn brief schrijft hij: “God wilde ons door de verkondiging van de waarheid tot leven roepen, zodat wij als het ware de eerste opbrengst van zijn schepping zijn.” Dat is wat God met ons aan het doen is. En vanuit die verbondenheid met God worden wij ook gecoacht, getraind, opgevoed. En dat is heel concreet: Geen kwaadspreken over elkaar. Negatieve dingen zeggen over een ander, liefst tegen iemand die het met je eens is. Je kunt door zo te praten iemand omlaaghalen, en jezelf als het ware boven die ander plaatsen. Of je probeert het respect dat anderen voor iemand hebben te ondermijnen. Kwaadspreken verziekt de sfeer, en zorgt dat er groepjes ontstaan, die elkaar niet meer open benaderen, maar elkaar buitensluiten. Het is ook een stukje bederf wat je in jezelf toelaat. Maar wat er dan ook gebeurt, is dat je ophoudt met het luisteren naar Gods gebod: je naaste liefhebben als jezelf. Als er echt iets is wat je stoort in de woorden of het gedrag van een mede-lid van deze gemeenschap, heb dan het lef om dat met die persoon zelf te bespreken. Dan kun je ook weerwoord krijgen, of ontdekken dat je het verkeerd begrepen hebt. Dat is wel kwetsbaarder, het kan zomaar blijken dat je zelf niet goed keek. Maar zo kun je wel met elkaar verder komen, en bevestigen dat je bij elkaar hoort in deze gemeenschap.
Als je het jezelf toestaat om Gods gebod te negeren, en over anderen te oordelen, dan ga je eigenlijk op de plek van God zitten. Dan vier je niet meer het geschenk van zijn vergeving voor jou en voor anderen, maar je bepaalt zelf wie er nog wel bij hoort en wie niet. Je ontkent eigenlijk Gods vergeving voor die ander. Samen vieren we in deze dienst als gemeente dat Gods vergeving ons allen draagt. Ook jou, met de fouten die je maakt, en zeker ook die ander en de fouten die hij of zij maakt, of je ze nu ziet of niet. Als je je schuldig gemaakt hebt aan kwaadspreken over een ander, dan is het zaak om dat zo snel mogelijk los te laten, om te keren en je door Gods vergeving te laten reinigen. Want het zou toch zonde zijn om het geschenk weg te gooien om iets in handen te krijgen waar je even plezier van hebt, maar wat je uiteindelijk alleen maar bitterheid oplevert?
In dat licht lees ik ook de woorden uit het evangelie van Marcus. Moet iemand bij onze kring horen om in dienst van Jezus te staan? Net zoals bij die twee oudsten in Israël, toen aan 70 nieuwe leiders de Geest werd geschonken, zo werkt de Geest van God ook buiten onze kring, en zelfs buiten ons zichtveld. Mensen worden door het licht van Jezus aangetrokken, en de een is misschien wat dichterbij gekomen dan de ander, maar Jezus verheugt zich erover als ze in zijn richting komen. En er zijn geen grootse daden nodig om zijn zegen te krijgen. Wat is er eenvoudiger dan iemand een beker water te drinken geven? Maar als dat een gebaar is om dankbaarheid of respect uit te drukken naar iemand die volgeling van Jezus is, dan is dat al iets wat Jezus onthoudt en beloont.
Jezus waarschuwt zelfs: ga heel zorgvuldig om met die mensen die naar Jezus toe komen. Veroordeel ze niet omdat ze niet elke zondag in de kerk zitten, of omdat ze bij de buitenwereld niet bekend staan als christenen. Er zijn genoeg manieren om mensen het gevoel te geven dat ze niet goed genoeg zijn, en dat kan hun geloof een knauw geven. Als je zo iemand anders berooft van de vreugde om het geschenk dat Jezus geeft, dan zul je God als rechter tegenover je vinden. En dat is pas echt erg.
We weten in onze tijd hoe mis het kan gaan met aanrakingen. Een hand op de billen, of op andere plekken van het lichaam, bij iemand die dat niet wil, dat kan deel zijn van gedrag waarmee je echt de grenzen overgaat. Maar ook iets pakken wat van een ander is. Daarmee beschadig je het vertrouwen van een ander, kun je iemands zelfvertrouwen kapot maken. Wees daarin dan streng voor jezelf, zorg dat je handen niets doen wat anderen bezeert of beschadigt. Natuurlijk gaat het niet om echt afhakken, maar let er op wat de verleidingen zijn die je ervaart, en zorg dat je er niet aan toegeeft. Ga daar niet in lopen aarzelen, dat moet toch kunnen, en zo erg is het toch niet… maar neem vastberaden en met overtuiging een besluit. Wacht niet totdat anderen zeggen dat je iets niet kunt doen, maar let zelf op en trek een duidelijke grens.
En dat geldt net zo goed voor waar je naar toe gaat, waar je aan mee doet: kun je dat doen zonder je ook voor iemand te hoeven schamen, of moet je het toch verborgen houden? Ga dan niet, bescherm jezelf. En je ogen, die kunnen niet zomaar kiezen wat ze we en niet zien. Toch moet je juist ook daarin voor jezelf heel duidelijk zijn: laat je niet verleiden door wat je ziet en door de gedachten en gevoelens die daardoor op gang komen. Ook daarin wordt vastberadenheid gevraagd. Houd je steeds weer voor ogen wat ons door Jezus gegeven is, en laat het duidelijk voor je zijn hoe je dat vast kunt houden. Want we hebben eigen verantwoordelijkheid, we kiezen zelf wat we doen en wat we laten, waar we naartoe gaan en waar we ons verre van houden, waar we naar kijken en wanneer we bewust een andere kant op kijken.
Als je niet bewust vasthoudt aan het geschenk dat God in Jezus aan ons gegeven heeft, als je dat geschenk niet voor ogen houdt en koestert, dan kun je van andere dingen die je aantrekken nog een tijdlang denken dat je wat moois in handen hebt genomen, of dat je ergens aan deelneemt wat je niet meer wilt of kunt missen. Maar je loopt dan zelf richting de afgrond, je laat los wat je gegeven is en je leidt meer verlies dan je ooit zou willen.
Daarom hebben we ook Gods Geest nodig, die als zout reinigend in ons aanwezig is, die aan het licht brengt wat niet goed is, en die onze liefde en dankbaarheid voor wat God ons gegeven heeft, versterkt. Die kracht heb je nodig om je geloof levend te houden. Want het is niet onze inspanning dat wij aan God vasthouden, het is aanvaarden en vieren dat je gegrepen bent door zijn Geest, dat je dankbaar bent dat je mag en kunt geloven. De leerlingen van Jezus moesten van Hem ook in Jeruzalem blijven, na zijn Hemelvaart, totdat de kracht van de heilige Geest aan hen was gegeven. Toen was delen van wat ze door Jezus ontvangen hadden geen opgave meer, maar werd het als een bron die begon te stromen, als licht dat begon te schijnen en zich niet meer liet verbergen. Zo wil God met ons op weg: met mensen die leven door de kracht van zijn Geest en zelf licht verspreiden. Amen.