De preek van zondag 9 februari 2025

Delfgauw, 9 februari 2025
Voorganger ds. L.S. Karreman, Zoetermeer
Lezingen Markus 4:35-41 (NBV), Romeinen 8:18-28 (NBV)

Ergens zijn ooit in een muur van een concentratiekamp, we weten niet waar en door wie, de volgende woorden gekrast: Ik geloof in de zon, zelfs als ze niet schijnt, ik geloof in de liefde ook als ik haar niet voel. Ik geloof in God, zelf wanneer Hij zwijgt. Dat is hoop. Er is geen betere omschrijving van hoop dan met deze woorden. We denken vaak dat hoop te maken heeft met onze levensomstandigheden. Als het weer wat beter met ons gaat. Als we een diploma halen, een baan krijgen, een leuke relatie misschien dan krijgen we wat meer hoop, zeggen we. Maar eigenlijk bedoelen we dat we dan wat optimistischer worden. Want optimisme én pessimisme hangen af van hoe het met ons gaat. En deels ook van ons karakter. Maar hoop, hoop is iets heel wonderlijks. Dat ontstaat vaak juist als er weinig reden voor optimisme lijkt te zijn. Toen ik nog maar pas predikant was bezocht ik eens een vrouw die in een kleine boerderij woonde, op een groot stuk land, ver weg van alles en iedereen. Als je wist wat ze had meegemaakt dan zou je haar als een soort vrouwelijke Job kunnen beschouwen. Ze had in twee jaar tijd haar man en enige zoon verloren. Haar man kreeg een hartinfarct en haar zoon kanker. De schapen op de boerderij waar ze zoveel troost bij vond kregen een mysterieuze ziekte en stierven allemaal. En haar tweelingzus met wie ze innig verbonden kwam onder een auto en stierf ook. Er werd me van alle kanten gevraagd of ik bij haar eens snel langs wilde gaan. Want ze zou er wel slecht aan toe zijn. Daar zat ze dan op de puinhopen van haar leven en lachte me vriendelijk toe. U heeft zeker niet veel hoop meer, stamelde ik. Want ik wist echt niet wat ik moest zeggen of vragen. Drink nu eerst maar eens je koffie op zei ze moederlijk en dan zal ik je daarna vertellen over mijn hoop. En toen vertelde ze over het wonderlijke dat ze ervaren had, dat hoe donkerder het in haar leven geworden was, des te meer de hoop ook was gegroeid. Ik kan het niet verklaren zei ze, dat moet jij maar doen, jij hebt ervoor geleerd, ik weet alleen dat het zo is. Maar waar hoopt u dan op, vroeg ik gefascineerd. Ik hoop op een toekomst zei ze, voor mijn man en mijn kind, mijn zus, voor mijn schaapjes en voor mezelf. Ik weet niet hoe en wanneer. En ik mis ze vreselijk en ik heb veel verdriet maar ik heb wel hoop. Jij zult het wel razend druk hebben, ga dan maar naar de hopelozen toe want die zullen er ook wel zijn. Maar een kopje koffie mag je altijd komen halen. Ik denk dat de apostel Paulus zou applaudisseren bij wat ze zei en bij hoe ze haar situatie beleefde. Want het is precies zoals hij het zag en beschreef in zijn brief aan de christenen in Rome. Hij zal beseft hebben dat de christenen in Rome het moeilijk hadden. Er was nog geen systematische christenvervolging. Dat vond als eerste plaats in 64 na chr onder keizer Nero. Hij gaf de christenen de schuld van de grote brand die toen in Rome woedde. Paulus schreef zijn brieven eerder, rond het jaar 30 na chr.  Maar ook toen moeten de christenen het al niet makkelijk hebben gehad, in het centrum van het machtige Romeinse rijk. Ze mochten best hun goden hun eigen god hebben. Er waren talloze goden in het Romeinse rijk. Geen enkel probleem. Als je ook maar voor de keizer wilde buigen en dat weigerden sommige moedige christenen. Paulus probeert hun lijden en het lijden van de hele wereld in een groter perspectief te plaatsen. Dat is ook heel goed dat we het grotere plaatje blijven zien en niet alleen maar gefixeerd zijn op onze eigen ellende. En dat grotere plaatje is volgens Paulus een enorm geboorteproces waarin de hele wereld verwikkeld is. En dat gaat met veel pijn en lijden gepaard. Voor alle mensen, voor alle dieren, voor de hele aarde. Of je nu gelooft of niet zegt Paulus, we hebben geen uitzonderingspositie. We lijden met alles en iedereen mee. Maar we hebben één heel belangrijk licht in de duisternis en dat is de hoop. Die hoop redt ons zegt Paulus. Die tilt ons op uit de poel van wanhoop en duisternis. Het is juist het kenmerk van hoop zegt hij dat je het nog niet ziet. Dat maakt je juist volhardend om te blijven hopen. Dan kun je duizend vragen hebben en toch hopen. Na mijn ontmoeting met de vrouw op de boerderij heb ik heel veel nagedacht over de hoop. Het heeft me eigenlijk mijn hele leven beziggehouden. En ik ben het als volgt gaan zien maar dat is puur mijn persoonlijke mening. Als God ons naar deze aarde stuurt dan laat Hij ons niet gaan zonder dat hij een lichtje in onze ziel legt, het kleine lichtje van de hoop. En als we hier eenmaal zijn aangekomen dan kunnen we dat lichtje vergeten, het kan bedolven worden onder dikke lagen van verdriet of pijn. Maar juist als het moeilijk wordt, als het bijna ondragelijk wordt dan kan het weer opflikkeren. Dan kunnen we ons gaan realiseren dat de moeilijkheden waarin we zitten niet het einde zijn. Dat ze niet alles te zeggen hebben over ons leven. Soms zitten we zo diep dat we dat lichtje niet meer kunnen vinden. Ik herinner me een verhaaltje van Winnie de Poeh en Knorretje. Winnie is erg somber en zit voor zich uit te staren en Knorretje komt zwijgend naast hem zitten. Winnie kijkt hem aan en zegt: Ga je niet zeggen dat ik sterk moet zijn, dat alles goed komt, dat de zon schijnt, dat ik blij moet zijn dat ik leef? Nee, zegt Knorretje, ik blijf gewoon bij je zo lang als het nodig is. Die rust, dat geduld vinden we ook bij Jezus die ligt te slapen temidden van een woedende storm op het meer. Het bootje loopt al vol water en vergaat bijna. En dan is de wanhoopskreet van de leerlingen en van de mensen van alle tijden: Meester kan het u niet schelen dat we vergaan? En Jezus brengt moeiteloos de storm tot zwijgen. Zo geeft hij zijn leerlingen een beeldende les. Het mag zo lijken, het lijkt ook vaak zo, dat God deze wereld vergeten is. Dat er niemand is op aarde of in de hemel die zich om ons lot bekommert. Maar als we tot rust komen en afdalen in onze ziel dan kunnen we daar het lichtje van de hoop weer opgraven. Of als het ons niet lukt mogen we hopen op een Knorretje die naast ons komt zitten, want we zijn aan elkaar gegeven tot hulp en steun. En dan kunnen we misschien een beetje leren om temidden van de stormen te slapen. Slapen is een beeld voor ontspannen zijn. Je niet gek laten maken. Een mens is nooit zo ontspannen en eigenlijk weer als een kind dan wanneer hij slaapt. Als wij oefenen om te leven vanuit de hoop die ons als een licht is meegegeven dan zijn daarmee niet alle vragen opgelost. Niet over ons eigen leven en niet over de wereld. Dat dit hele bestaan een geboorteproces zou zijn kan alleen maar meer vragen oproepen. Want waarom moeten we daar doorheen. En is het al het godgeklaagde lijden waard.? En waar loopt het op uit? Paulus erkent die onzekerheid en zegt dat we zelfs niet eens weten hoe en wat we moeten bidden. Nou, zegt u misschien dat weet ik maar al te goed: Ik bid om een nieuwe baan, om een relatie, om genezing en om nog zoveel meer. Het is inderdaad heel menselijk om zo te bidden. We leveren ons verlanglijstje met onze _wensen in bij een God die we soms misschien meer als een soort uitvergrote Sinterklaas zien. Maar er is een groot verschil tussen wensen en hopen. Mijn grootvader die hoofd der school was in een dorp en ook een diepgelovig mens, vond het heerlijk om zijn kleinkinderen te onderwijzen. Als één van ons bijvoorbeeld zei: ik hoop dat het morgen mooi weer is. Of ik hoop dat we morgen naar de dierentuin gaan dan zei opa. Nee dat wens je. Je hoopt dat morgen een fijne dag zal zijn. Je hoopt dat je een gelukkig mens wordt. Je hoopt op geluk voor alle mensen. Hoop vult niet in. Hoop laat open vanuit vertrouwen. Dus zegt Paulus als jullie je wensenlijstje weer eens naar de hemen sturen maak je geen zorgen, de Heilige Geest bidt in jou en vertaalt het op de goede manier naar God toe. Als jij bidt: geef dat ik die baan krijg dan vertaalt de Geest: laat me in mijn werk gelukkig zijn, in deze of in een andere baan. Als jij bidt, laat mijn dochter een vriend krijgen dan vertaalt de geest: laat mijn dochter haar bestemming vinden en niet eenzaam zijn. Als jij bidt laat mijn vriend genezen dan bidt de Geest: mag dat gebeuren wat goed is voor deze mens, in dit leven of daarna. Hopen hoe doe je dat?  Het is je al als een geschenk meegegeven toen je deze aarde kwam. En je kunt het opgraven in je eigen ziel juist als het moeilijk wordt. Of het zal zomaar bij je naar boven komen in een donkere tijd. Als je het maar open kan laten. Want dat is het kenmerk van hoop, dat je het in vertrouwen openlaat hoe het zal gaan, hoe het moet gaan. Maar dat het goed zal komen ooit, met ons allemaal, hoe dan ook, daar leer je op te vertrouwen. Ik wil eindigen met een deel van een gedicht van Toon Hermans die in zijn shows eigenlijk niets anders deed dan een beetje hoop in de mensen wakker maken.

 – Toon Hermans

Er moeten mensen zijn
die zonnen aansteken,
voordat de wereld verregent.

Mensen die zomervliegers oplaten
als het ijzig wintert,
en die confetti strooien
tussen de sneeuwvlokken
en op de puinhopen
mondharmonika spelen

Er moeten mensen zijn,
die op hun stoelen gaan staan,
om sterren op te hangen in de mist
Die lente maken van gevallen bladeren,
en van gevallen schaduw licht

Er moeten mensen zijn,
die ons verwarmen
die op het grijze asfalt
in grote witte letters
LIEFDE verven

Bij dat soort mensen wil ik horen
omdat er zoveel anderen zijn
die voor de vlinders vluchten
en stenen gooien
naar het eerste lenteblauw
omdat ze bang zijn
voor de bloemen
en bang zijn voor:
ik hou van jou

Ja,
er moeten mensen zijn
met tranen
als zilveren kralen
die stralen in het donker
en de morgen groeten
als het daglicht binnenkomt
op kousenvoeten

Weet je,
er moeten mensen zijn,
die bellen blazen
en weten van geen tijd
die zich kinderlijk verbazen
over iets wat barst
van mooïgheid

Ze roepen van de daken
dat er vreugde is
en wonder
als al die anderen schreeuwen:
alles heeft geen zin
dan blijven zij roepen:
neen, de wereld gaat niet onder
en zij zien in ieder einde
weer een nieuw begin