Preek over de toren van Babel

bij Genesis 11:1-9, door ds. Marco Visser

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Blokken       (jenga)

De bouwvakkers woonden in tenten, nu in een grote stad.

Toen de mannen kinderen waren speelden ze met blokken, ze stapelden ze op totdat ze omvielen. Later deden ze jenga, een blokkenspel.

Omdat ze handig waren met zaag, bijtel, vijl, schuurpapier maakten ze dat spel zelf. Het was daarom niet vreemd dat ze bouwvakkers werden.

Brueghel

Op een dag horen ze dat de koning van het land, Nimrod, een hele hoge toren wil te bouwen. De koning zegt: “Kom op, laten we een grote stad bouwen en een hoge toren die tot in de hemel komt. Laten wij ons een naam maken, laten we heel beroemd worden en er voor zorgen dat we goed bij elkaar blijven.”  Iedereen in de stad werkt er aan mee. Het is één volk met één taal, dus dat is makkelijk.

Op het schilderij van Bruegel zie je wie er allemaal aan mee werken.

Architecten, mensen die tekeningen kunnen maken, rekenen. Metselaars, timmermannen: bouwvakkers. Steenhouwers, bankiers, geld om de stenen te kopen en het hout. Mensen die met paarden kunnen omgaan om het hout te brengen, schippers die de stenen komen brengen.

In de hoek van het schilderij zie je koning Nimrod staan en zijn adviseurs, zijn architecten. De werklui, steenhakkers met hun beitels knielen voor de hoge heren – dat is foute boel!!

 

Lied 991: 1 allen,4 m.,6 vr.  en 7 allen

Baksteen

Op een dag staan de bouwvakkers hoog op de steiger. Er komen weer een nieuwe stenen om de toren te bouwen. De twee bouwvakkers kijken elkaar aan en zeggen ‘koning Nimrod zorgt voor goed bouwmateriaal, de ladders die we moeten gebruiken zijn niet altijd even goed, maar de stenen!!!’ Deze stenen zijn net zo goed als de bakstenen/ tichelstenen uit Egypte waar de pyramides mee worden gebouwd voor de farao. [NB in Exodus vijf worden eveneens met dezelfde woorden “tichels geticheld”. De teksten uit Gen. 11 en Exodus 5 versterken elkaar].

Koning Nimrod koopt dure stenen. Het wordt de hoogste en stevigste toren ooit. De bouwvakkers zijn trots dat zij mogen meewerken aan deze grote toren die tot in de hemel moet komen.

Tentharing

In de hemel kijkt God naar beneden. Hij kan de toren amper zien, een molshoop – en moet naar beneden afdalen om te zien wat ze doen.

God moet lachen. Denken de mensen nu echt dat ze het zonder mij kunnen doen? Dat het om hun naam gaat, die mannetjesputters met koning Nimrod voorop? God maakt een plan.

De mensen die aan de toren werkten gingen ’s avonds naar huis.

De volgende dag toen ze de toren op wilden gaan om te metselen en te timmeren verstonden ze elkaar niet meer. Het werd een grote wirwar (Babel – verwarring). De mensen trokken weg uit de stad en verspreiden zich over de aarde.

Ze haalden hun tenten tevoorschijn en gingen op weg. Ze gingen op reis de wereld over – onderweg, op weg – hun levensweg en overal ging God met hen mee.

God woonde in een tent die met het volk Israël mee ging.

Zo maakte Hij naam. Hij troont op de lofzang van kleine en grote mensen.

Dat doen we met lied 885 – een lied dat aangevraagd is door Janny en Woud Zegwaard die 27 januari 50 jaar getrouwd waren.

God die telkens mee trekt ook als het stagneert en er een toren is gebouwd van zelfverzekerdheid, van zelfhandhaving.

Lied 885

NAAM

De knappe bouwvakkers trokken weg. Ze wisten nu voor altijd ‘Onze hulp is de NAAM van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft.’

Het niet gaat om de naam van koning Nimrod of wat voor man van naam dan ook. Voor niemand knielen – Er is maar een NAAM die er toe doet en dat is de naam van God die wat de toekomst ook brengt ons bij de hand houdt. Amen.