De preek over de val uit Eden

bij Genesis 3, sermon in English below

Leerlingen van Jezus, gasten met ons,

Aan het begin van het Bijbelverhaal bevinden we ons in Eden. De plek waar hemel en aarde elkaar raken. De tuin waar overvloedig eten te vinden is, en waar het leven goed is. En in het midden van de tuin staat de boom van het leven. Wie daarvan eet ontvangt de zegen van God.

De mens en zijn vrouw zijn geschapen om de zegen van Eden te verspreiden over de hele aarde. Zoals de rivier bij de boom ontspringt en de hele aarde irrigeert met Gods goedheid.

De mensen zijn koninklijke priesters: als priesters geven ze God de eer voor alles wat goed is in de schepping. En als koningen heersen ze in Gods naam over de dieren en de hele schepping, zorgen en waken. Om dat te kunnen doen moeten ze groeien in kennis van goed en kwaad. Niet eigenwijs zijn, maar vertrouwen op Gods wijsheid. Daar hebben ze elkaar bij nodig. De man en de vrouw.

Maar dan.

In Eden komen we een slang tegen. Het is een bijzondere slang. De slang is niet wijs, maar slim of sluw. Hij weet de dingen voor zijn eigen plan te gebruiken. En het is ook nog een pratende slang. Nu kom je ook in de Bijbel niet zo vaak een pratend dier tegen. Dus hier zit iets achter. Een andere stem.

Het lijkt een gewone slang, een Nagash. Maar een ander Hebreeuws woord voor slang is Seraphiem. En Seraphiem dat zijn ook een soort engelen. Hemelbewoners. Zo’n soort wezen gaat schuil achter deze slang. Een hemelbewoner die zich tegen God heeft gekeerd.

En deze slang begint een misleidend gesprekje met de vrouw.

Jullie mogen van God van geen enkele boom eten he? Arme stakkers. Wat een strenge God.

Oh nee hoor, antwoord de vrouw. We mogen van alle bomen eten. Behalve van die boom, in het midden van de tuin. Als we daarvan eten of de vruchten aanraken, zullen we sterven.

Oh, dat heb je verkeerd begrepen. Jullie zullen helemaal niet sterven. Nee hoor, als je daarvan eet gaan je ogen open! Dan krijg je goddelijke kennis van goed en kwaad. Dan kun je zelf bepalen wat goed en kwaad is. Fantastisch toch!

6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan.

 Zo worden de mensen misleid. In verleiding gebracht. Via desinformatie, vraagtekens bij Gods goedheid, hun ogen worden gericht op die ene verboden boom te midden van al die fantastische bomen waar ze wel van mogen eten. Het is misleiding van het hoogste niveau. Misleiding om zelf te bepalen wat goed en kwaad is. Misleiding om op je eigen wijsheid te vertrouwen. Niet samen te zoeken naar Gods wijsheid, maar zelf direct te kiezen wat goed voelt.

En als je het verhaal leest denk je vast ook. Nee doe het niet. Stop. Hoe kun je zo dom zijn?

Maar aan de andere kant zul je je waarschijnlijk ook wel in deze mensen herkennen. Je wil het goede doen, maar zo vaak lukt het niet. Je wil het kwade mijden, maar voor je het weet ben je er toch weer ingetrapt. Je wilt de weg van God wel gaan, maar voor je het zelf door hebt ben je al weer afgedwaald.

De meeste mensen deugen, is een populaire gedachte. Genesis leert ons: alle mensen zijn schepselen van God. En God zag dat het zeer goed was. Maar ook alle mensen schieten te kort. Het lukt ons niet om aan die roeping om een evenbeeld van God te zijn te voldoen. Net als de mens in Genesis 3 zijn we gevallen. Gevallen voor de misleidende stem van de slang. De stem die ons van alles belooft, als we die stem volgen. Om ons vervolgens van alles af te nemen.

We kunnen alles wat er in de goede schepping is te belangrijk maken. Niet God vereren, maar geld, werk, macht, seks, geluk, gezondheid, succes. En je gaat lijken op wat je vereerd. Dan wordt je geen evenbeeld van God. Maar een parodie daarvan.

Direct na deze daad maken de mensen kleren van bladeren, en trekken die aan. Ze zijn geen evenbeeld van God, maar een evenbeeld van een boom. Ze hebben de boom van kennis van goed en kwaad vereerd. En nu gaan ze op bomen lijken.

We zijn maar een heel matig evenbeeld van God. Voor de schepping zorgen en er over waken. Nou kijk maar hoe goed ons dat gelukt is. De slang is ons te slim af. Menselijkerwijs zijn we gedoemd om te falen.

LD654:2

Dan horen de mensen God naderen. God wandelt door zijn tuin. Normaal een hoogtepunt van de dag. Een dagelijkse ontmoeting tussen God en zijn vertrouwelingen. Maar nu slaat de schrik hen om het hart. Ze verstoppen zich, ieder achter een andere boom. Ze verstoppen zich voor God. Wat natuurlijk onmogelijk is.

Mens, waar ben je?

De mens antwoordt: ‘Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’

Hoe kom je erbij dat je naakt bent? Sinds wanneer is dat een probleem? Heb je gegeten van die ene boom?

Het is de schuld van die vrouw. Die vrouw die U bovendien zelf gemaakt hebt! Ik kon er niks aan doen.

Waarom heb je dat gedaan? vraagt God aan de vrouw.

Het is de schuld van de slang. Die heeft me misleid, en toen kon ik er niks aan doen.

Wat een drama. Sinds de mensen zelf bepalen wat goed en kwaad is, zijn ze van elkaar vervreemd. Ze schamen zich voor elkaar, ze durven niet langer naakt te zijn bij elkaar.

En ze zijn van God vervreemd. Ze zijn bang voor Zijn nadering. Ze nemen geen verantwoordelijkheid voor hun daden, maar geven elkaar en God de schuld. Terwijl ze er samen bij waren. Ze hebben samen gegeten van de verboden vrucht.

De relatie met God, met elkaar, met de schepping; is gebroken.

En God spreekt een vloek uit. Niet zozeer een straf. Maar zoals eigenlijk altijd wanneer God een straf geeft of boos is, dan levert Hij mensen uit aan iets waar ze zelf voor gekozen hebben.

Ze kunnen niet in Eden blijven. Ze kunnen niet langer eten van de boom van het leven. De zegen van God die hen leven gaf, zijn ze kwijt. Voortaan zullen ze sterven: stof ben je, tot stof keer je terug.

Het leven buiten de tuin van Eden is moeizaam. Ze kunnen niet meer genieten van de overvloed van de tuin. Ze moeten naar het oosten, de woestijn in. Waar de aarde niet vanzelf vrucht opbrengt. De relatie met de schepping is verstoord.

17Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan,

zwoegen zul je om ervan te eten,

je hele leven lang.

18Dorens en distels zullen er groeien,

toch moet je van zijn gewassen leven.

19Zweten zul je voor je brood

De relatie tussen de mensen raakt verstoord.

16Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.’

Dat is geen scheppingsorde. Iets wat God zo bedoelt heeft. De bedoeling was dat man en vrouw samen gelijkwaardig God zouden dienen als koning priesters. Maar nu gaat de man de vrouw overheersen. En zij gaat hem proberen voor haar plannen in te zetten. De relatie is gebroken.

En er komt vijandschap tussen de nakomelingen van de vrouw en van de slang.

Tussen mensenkinderen en addergebroed. Mensen raken in de ban van het kwaad, in de ban van de boze. Niet alleen deze twee mensen. Maar na hen wordt het van kwaad tot erger.

Hun oudste zoon Kaïn, zal zijn jongere broer Abel vermoorden. Het kwaad verspreid zich in families.

Kaïn bouwt een stad. Hele gemeenschappen raken geïnfecteerd met het kwaad. Er wordt wraak genomen en wie in de weg loopt wordt vermoord.

Ook nadat God een nieuw begin maakt met Noach, wordt het er niet beter op. Binnen een paar generaties zitten we bij Nimrod die een wereldrijk sticht door bloedvergieten.

Het is niet zozeer één zondeval. Het is een berghelling waar de mens van afrolt. Steeds sneller richting de hel op aarde.

LD654:3

Een strijd dus tussen de nakomeling van de vrouw, en de nakomeling van de slang.

15 Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw,

tussen jouw nageslacht en het hare;

dat verbrijzelt jou de kop,

jij bijt het in de hiel.’

En daar zit wel een heel belangrijk stukje Evangelie, goed nieuws. Een belofte: ooit komt er een nakomeling van de vrouw, die de slang zal verslaan. Die de verbanning uit Eden zal doorbreken. Die de boom van het leven weer bereikbaar maakt voor de mens. Ooit zullen hemel en aarde weer één zijn door die nakomeling.

Maar er zit ook dreiging in. De nakomeling zal de slang verslaan, maar niet voordat de slang de nakomeling in de hiel gebeten heeft.

En dat verwijst naar Jezus. Jezus die net als de mens en zijn vrouw werd verzocht door een sluw wezen, in de woestijn, waar hij leefde te midden van de dieren. Maar deze nakomeling van Adam wist de verleiding wel te weerstaan. Jezus die het volmaakte het evenbeeld van God was. Die zorgde en waakte. Die priesterlijk en koninklijk met de schepping en schepselen omging.

Jezus werd in de hiel gebeten, werd gemarteld en veroordeelt, en stierf aan het kruis. Maar Hij werd opgewekt uit de dood. En zo werd de slang verslagen.

In Hem is de vloek van Eden verbroken. In Hem heeft het gif van de slang zijn kracht verloren.

LD654:4

Iets van die genade van Christus wordt ook al zichtbaar in dit verhaal. De mens en zijn vrouw sterven niet gelijk. Ze zijn afgesneden van de levensboom, maar niet van Gods zegen.

21 De heer God maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.

God heeft hen geboetseerd uit aarde, uit klei. Nu is God ook hun kleermaker. Hij zorgt voor hen, voorziet in wat ze nodig hebben om in de harde wereld buiten Eden te overleven.

En Adam noemt zijn vrouw Eva. Leven. Adam en Eva. Mens en leven. Dat is toch ook een naam van hoop. Hoop dat het leven niet ophoudt. Hoop dat God trouw is, ook als mensen ontrouw zijn. Hoop dat de weg naar Eden niet altijd afgesloten blijft.

God gaat verder met zijn plan. Hij wil hemel en aarde weer één maken. Hij wil zijn Koninkrijk vestigen, door mensen heen. Hij zal Abraham roepen, om een nieuwe begin te maken. En door die ene nakomeling van Adam en Abraham, Jezus, kunnen wij weer aan de goede kant van de strijd komen te staan. De duivel weerstaan. Kinderen van het leven zijn.

In Jezus vergeeft God al onze zonden. In Jezus zijn we bevrijdt uit onze ballingschap. De Geest die over de wateren zweefde, woont in ons als we in Jezus geloven. Het kwaad heeft niet het laatste woord.

Wij zijn in Jezus herstelt in onze roeping om een evenbeeld van God te zijn. Om als priesters God de eer te geven. Om als koningen te zorgen voor de schepping.

En de vloek die God uitspreekt. De gevolgen van onze keuzes waar God ons aan uitlevert. Dat is niet iets waar we in moeten berusten. Het is de roeping van de kerk om de vloek tegen te gaan.

Om met gebed de strijd aan te gaan tegen de boze.

Om man en vrouw te herstellen als gelijkwaardige partners in één roeping.

Om de last van een zwangerschap en bevalling te verlichten, bijvoorbeeld door bij een geboorte voor elkaar te koken.

Om zo landbouw te bedrijven dat de aarde niet uitput, maar vrucht brengt. Ik las deze week een heel hoopvol voorbeeld over Zimbabwe waar een nieuwe landbouwmethode ‘Pfumvudza’ is uitgerold, een methode op Bijbelse principes, waardoor Zimbabwe voor het eerst in jaren genoeg voedsel heeft. Zoek het maar eens op. Zo praktisch kan geloven zijn.

Al het goede dat we doen heeft zin, omdat het meebouwt aan Gods koninkrijk.

Er is leven, zelfs als ons lichaam tot stof vervalt. Er is herschepping. Gods liefde overwint. Amen.

LD654:5,6

Disciples of Jesus, guests with us,

At the beginning of the Bible story we are in Eden. The place where heaven and earth meet. The garden where food is abundant, and where life is good. And in the middle of the garden stands the tree of life. Whoever eats of it receives the blessing of God.

Man and his wife were created to spread the blessing of Eden throughout the earth. As the river springs from the tree and irrigates the whole earth with God’s goodness.

Humans are royal priests: as priests, they give glory to God for all that is good in creation. And as kings in God’s name they rule over the animals and all creation, care and watch. To do that they must grow in knowledge of good and evil. Don’t be stubborn, but trust in God’s wisdom. They need each other for that. The man and the woman.

But then.
In Eden we encounter a snake. It is a special snake. The serpent is not wise, but clever or cunning. He knows how to use things for his own plan. And it’s also a talking snake. Now you don’t come across a talking animal very often in the Bible. So there’s something behind this. Another voice.
It looks like an ordinary snake, a Nagash. But another Hebrew word for serpent is Seraphim. And Seraphim are also a kind of angels. Sky Dwellers. Such a creature is hiding behind this snake. A dweller in heaven who has turned against God.

And this snake begins a deceitful conversation with the woman.

God doesn’t allow you to eat from any tree, do you? Poor wretch. What a stern God.
Oh no, the woman answers. We can eat from all the trees. Except from that tree, in the middle of the garden. If we eat of it or touch the fruit, we will die.
Oh, you misunderstood that. You will not die at all. No, if you eat that, your eyes will open! Then you get divine knowledge of good and evil. Then you can decide for yourself what is right and wrong. Fantastic isn’t it!

6 The woman looked at the tree. Its fruits looked delicious, they were pleasing to the eye, and she found it enticing that the tree should bestow her wisdom. She picked some fruits and ate them. She also gave some to her husband who was with her, and he also ate it.

That’s how people are misled. Tempted. Through misinformation, questioning God’s goodness, their eyes are turned on that one forbidden tree in the middle of all those fantastic trees that they are allowed to eat from. It is deception of the highest level. Deception to determine for yourself what is right and wrong. Deception to trust your own wisdom. Not looking for God’s wisdom together, but directly choosing what feels right.
And when you read the story, you probably think so too. No don’t do it. Stop. How can you be so stupid?
But on the other hand, you will probably also recognize yourself in these people. You want to do the right thing, but it doesn’t work that often. You want to avoid evil, but before you know it you have fallen for it again. You want to go the way of God, but before you realize it you have already strayed again.

Most people are good, is a popular thought. Genesis teaches us that all humans are creatures of God. And God saw that it was very good. But all people also fall short. We fail to fulfill that calling to be an image of God. Like the man in Genesis 3, we have fallen. Fallen for the deceptive voice of the serpent. The voice that promises us everything, if we follow that voice. And then take everything away from us.

We can make everything that is in good creation too important. Not worshiping God, but money, work, power, sex, happiness, health, success. And you come to resemble what you revere. Then you will not become an image of God. But a parody of that.

Immediately after this deed, people make clothes from leaves and put them on. They are not an image of God, but an image of a tree. They have worshiped the tree of the knowledge of good and evil. And now they’re starting to look like trees.

We are only a very mediocre image of God. Take care of creation and watch over it. Well, look how well we managed that. The snake outsmarts us. Humanly we are doomed to fail.

LD654:2

Then the people hear God approaching. God walks through his garden. Normally a highlight of the day. A daily encounter between God and his confidants. But now they are terrified. They hide, each behind a different tree. They hide from God. Which of course is impossible.

Man, where are you?

Man replies, “I heard you in the garden and was afraid because I am naked; that’s why I hid.”
How do you know you’re naked? Since when is that a problem? Did you eat from that one tree?
It’s that woman’s fault. That woman, moreover, you made yourself! I couldn’t help it.
Why did you do that? God asks the woman.
It’s the fault of the snake. He misled me, and then there was nothing I could do about it.

What a drama. Since people determine for themselves what is good and evil, they have become estranged from each other. They are ashamed of each other, they no longer dare to be naked with each other.

And they are estranged from God. They fear His approach. They take no responsibility for their actions, but blame each other and God. While they were there together. They ate the forbidden fruit together.

The relationship with God, with each other, with creation; is broken.

And God pronounces a curse. Not so much a punishment. But as always when God gives a punishment or is angry, He hands people over to something they have chosen for themselves.

They cannot stay in Eden. They can no longer eat from the tree of life. They have lost the blessing of God that gave them life. Henceforth they will die: dust you are, to dust you return.

Life outside the Garden of Eden is difficult. They can no longer enjoy the abundance of the garden. They have to go east into the desert. Where the earth does not bear fruit by itself. The relationship with creation is disrupted.
17Cursed is the field for what you have done,
you will toil to eat of it,
all your life.
18Thorns and thistles will grow there,
yet you must live on his crops.
19You will sweat for your bread

The relationship between the people is disrupted.
16You will covet your husband, and he will rule over you.”
That is not a creation order. Something God intended that way. The intention was that man and woman together would serve God equally as king priests. But now the man is going to dominate the woman. And she is going to try to use him for her plans. The relationship is broken.

And enmity arises between the offspring of the woman and of the serpent.
Between the children of men and the brood of vipers. People get under the spell of evil, under the spell of the evil one. Not just these two people. But after them things go from bad to worse.
Their eldest son Cain will kill his younger brother Abel. Evil spreads in families.
Cain builds a city. Entire communities become infected with evil. Revenge is taken and whoever gets in the way is killed.
Even after God makes a new start with Noah, things don’t get any better. In a few generations we’ll be with Nimrod founding an empire through bloodshed.
It is not so much one fall into sin. It is a mountain slope where man rolls down. Faster and faster towards hell on earth.

LD654:3

So a battle between the offspring of the woman and the offspring of the serpent.
15 I put enmity between you and the woman,
between your progeny and hers;
that crushes your head,
you bite it in the heel.”

And there is a very important piece of Gospel, good news. A promise: one day there will come a descendant of the woman who will slay the serpent. Who will break the banishment from Eden. Which makes the tree of life accessible to humans again. One day heaven and earth will be one again through that descendant.

But there is also a threat. The offspring will defeat the snake, but not before the snake has bitten the offspring in the heel.

And that refers to Jesus. Jesus who, like man and his wife, was tempted by a cunning creature in the desert, where he lived among the animals. But this descendant of Adam managed to resist the temptation. Jesus who was the perfect image of God. He cared and watched. Who dealt priestly and royally with creation and creatures.

Jesus was bitten in the heel, tortured and condemned, and died on the cross. But He was raised from the dead. And so the serpent was defeated.
In Him the curse of Eden is broken. In Him the venom of the serpent has lost its power.

LD654:4

Something of that grace of Christ is already visible in this story. Man and his wife do not die at once. They are cut off from the tree of life, but not from God’s blessing.
21 The Lord God made clothes of animal skins for the man and his wife and put them on them.
God has molded them out of earth, out of clay. Now God is their tailor too. He takes care of them, provides them with what they need to survive in the harsh world outside Eden.

And Adam calls his wife Eve. To live. Adam and Eve. Man and life. That is also a name of hope. Hope life doesn’t end. Hope that God is faithful, even when people are unfaithful. Hope the road to Eden doesn’t stay closed forever.

God continues with his plan. He wants to make heaven and earth one again. He wants to establish his Kingdom, through people. He will call Abraham to make a new beginning. And through that one descendant of Adam and Abraham, Jesus, we can get back on the right side of the battle. Resist the devil. To be children of life.

In Jesus, God forgives all our sins. In Jesus we are freed from our captivity. The Spirit Who hovered far over the waters, dwells in us when we believe in Jesus. Evil does not have the last word.
We are restored in Jesus in our calling to be the image of God. To give glory to God as priests. To take care of creation like kings.

And the curse that God pronounces. The consequences of our choices that God hands us over. That is not something we should acquiesce in. It is the calling of the church to counteract the curse.
To fight against the evil one with prayer.
To restore man and woman as equal partners in one vocation.
To ease the burden of pregnancy and childbirth, for example by cooking for each other during birth.
To farm in such a way that the earth does not exhaust, but bears fruit. This week I read a very hopeful example about Zimbabwe where a new agricultural method called ‘Pfumvudza’, a method based on Biblical principles, has been rolled out, giving Zimbabwe enough food for the first time in years. Just look it up. Faith can be so practical.

Everything good we do makes sense, because it helps build God’s kingdom.
There is life even when our bodies turn to dust. There is re-creation. God’s love wins. Amen.

LD654:5.6