De preek over klagen = God prijzen

bij Klaagliederen 3

Leerlingen van Jezus, gasten die met ons meekijken,

Het derde klaaglied is anders dan de andere vier klaagliederen in dit Bijbelboek. Het heeft een andere vorm. De vier andere liederen hebben precies 22 verzen. Ze zijn geschreven als een ABC. Het eerste vers begint met de Hebreeuwse letter Alef, de tweede met Bet, de derde met Gimmel enzovoorts. Bij ons is een ABC een dichtvorm voor op een bruiloft. Meestal van niet zo’n heel hoog niveau. Maar de Klaagliederen zijn hoogstaande poëzie.

Maar het derde lied is dus geen ABC. En ook qua inhoud is het anders. In het derde lied staat opnieuw veel ellende. Maar in dit hoofdstuk klinkt ook hoop.

Maar het begint net zo depressief als het eerste en tweede lied. In het eerste lied lazen we over dat er geen trooster is. God heeft zich van zijn volk afgekeerd en hen overgeleverd aan de vijand. Maar we hoorden ook dat de Heilige Geest nu voor ons een trooster is. Een trooster die voor ons en met ons klaagt bij de Vader.

In het tweede hoofdstuk lazen we dat God zelfs een vijand van zijn volk is geworden. Hij stuurde de Babyloniërs op Jeruzalem af. Hij was woedend op zijn volk. We hoorden dat Jezus de woede van God op zich genomen heeft. Dat we bij God mogen klagen over hoe wij onszelf laten gijzelen door afgoden en de ellende die zij over ons brengen.

En nu het derde klaaglied. Het begint weer depressief. De dichter schrijft: God heeft mij in het donker gegooid waar niet één beetje licht door kan dringen.

2Hij leidt mij en voert mij – in een lichtloos duister.

20Telkens als ik mijn lot overdenk, ben ik diep terneergeslagen.

 Iedereen die wel eens depressief is geweest, of die nu depressief is, zal zich hierin herkennen. In een diepe depressie zit je in een donkere put. Het is zo donker dat je alleen maar duisternis ziet.

Er is misschien wel licht. Maar dat zit voor jou verborgen achter het putdeksel. Het dringt niet tot je door. Iemand kan je misschien vertellen over het licht. Je wijzen op wat er wel aan goed is in je leven. Maar je kunt het licht zelf niet zien.

Maar dan is er opeens een ommekeer in de toon van de dichter:

21Toch geef ik de hoop niet op, want hieraan houd ik vast:

22Genadig is de HEER: wij zijn nog in leven! Zijn ontferming kent geen grenzen.

23Elke morgen schenkt hij nieuwe weldaden. – Veelvuldig blijkt uw trouw!

24Ik besef: mijn enig bezit is de HEER, al mijn hoop is op hem gevestigd.

Diep in de put, in duisternis waar geen licht doordringt. Daar weet de dichter een lichtpuntje te bedenken: God zelf. God heeft zichzelf ooit voorgesteld aan Mozes:

Exodus 34

6De HEER ging voor hem langs en riep uit: ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig.

God is trouw aan zijn liefdesverbond, Hij is barmhartig en elke morgen blijkt zijn trouw.

Nu alles is weggevallen, de stad Jeruzalem, de tempel, de bondgenoten, de welvaart, de veiligheid, de vrede. Nu er geen eten is en mensen sterven van de honger. Nu is er maar één bron om op terug te vallen: God zelf. Hij is liefdevol, trouw en barmhartig. Hij is de enige reden om hoop te hebben in deze diepe duistere put.

En daaraan vasthouden is het diepste geheim van Bijbels klagen. En het grote verschil met een verkeerde manier van klagen. Ook dat klagen komen we tegen in het boek Exodus. Als het volk net is vertrokken uit Egypte. Als ze door God gered zijn uit de macht van de Farao. Ze zijn net de Rietzee doorgetrokken. Dan komen ze in de woestijn. En dan beginnen ze gelijk te klagen over honger en dorst. En dat klagen houden ze veertig jaar lang vol.

Elke keer vragen ze zich af of God wel betrouwbaar is. Is God wel bij ons? Heeft Hij wel het goede met ons voor? Heeft Hij ons alleen bevrijdt om ons hier in de woestijn om te komen van honger en dorst? Elke keer weer twijfelen ze aan Gods karakter.

Het goede Bijbelse klagen is bij klagen niet twijfelen aan Gods goedheid. Maar juist bij het klagen een beroep doen op Gods karakter.

25Goed is de HEER voor wie hem zoekt en alles van hem verwacht.

26Goed is het geduldig te hopen op de HEER die redding brengt.

27Goed is het als een mens zijn juk draagt in zijn jeugd.

God is liefdevol, trouw en barmhartig. En daar mag je een beroep op doen. Door te klagen kun je God eren, Hem prijzen. Het is goed om Hem te zoeken en het van Hem te verwachten. Het is goed om geduldig te hopen op de Heer die redt. Het is goed om het lijden als een juk te dragen en te groeien in vertrouwen op God.

28Laat hij neerzitten, eenzaam en geduldig, als het hem wordt opgelegd.

29Laat hij zich neerwerpen en stof likken, misschien is er hoop.

30Laat hij zijn wang bieden aan wie hem slaat, laat hij verzadigd raken van hoon.

31Want de Heer verwerpt niet voor eeuwig.

32Als hij leed berokkent, ontfermt hij zich ook, zo groot is zijn genade;

33slechts met tegenzin brengt hij leed en rampspoed over de mensen.

Klagen heeft zin, omdat God liefdevol is, trouw en barmhartig. Zijn genade is groot. Daarom komt er na de duisternis altijd weer licht.

55Uit de diepte van de put roep ik uw naam, HEER.

56U hoort mijn stem. Sluit uw oor niet voor mijn zuchten en mijn hulpgeroep.

Het Bijbelse klagen is God prijzen. Vanuit de ellende waar je in zit, God blijven zoeken en aanroepen. Klagen over wat je overkomt. En een beroep doen op Gods genade. God houden aan wat Hij heeft belooft. Op God vertrouwen, om wie Hij is, om hoe Hij is. Op God te wachten, en het van Hem te verwachten. En te vertrouwen:

57Altijd als ik roep, bent U nabij; U zegt mij: ‘Wees niet bang.’

Amen.