De preek van zondag 24 mei: Wezenzondag

Kaïn en Abel

Ds. J.N. (Niels) den Toom
Schriftlezing: Genesis 4: 1-16

Mensen van God, Gemeente van Christus,

Weeszondag, zonder ouders. Zo lijken Kaïn en Abel ook achtergelaten.
Het is bijna, als Jezus weg is van de aarde, hoe leven we dan met elkaar?

In deze dagen hoor je wel de uitspraak: een ziekte als corona is wel rechtvaardig. Want of je nu rijk of arm bent, je kunt het krijgen. Ja, daar zit iets in. Maar als je er langer over nadenkt, is de natuur, of een virus, helemaal niet rechtvaardig. Want het zijn vooral de zwakkeren die er gevoelig voor zijn. En het zijn vooral de mensen met ruimte om hun huis, of een tuin, die nu de tijd makkelijker doorkomen. Je zou maar met z’n zevenen in een appartement wonen zonder balkon in Rotterdam-Zuid. En die ongelijkheid, die is er al van begin af aan.

Dat horen we al als we naar de namen van de twee broers uit de Bijbel luisteren: Kaïn, in zijn naam klinkt iets door van ‘de stevige, gevestigde’. En Abel dan, zijn naam betekent niets meer dan ‘lucht, leegte’. Twee broers, ze leven naast elkaar en doen waar ze goed in zijn, maar ze zijn zo verschillend. En dat komt al snel tot uiting in die spannende wending van het verhaal. De spanning is niet dat Kaïn Abel doodslaat. Dat wordt zonder enig drama vertelt, puur feitelijk met een zinnetje. De spanning ligt al eerder. Beiden offeren iets van hun eerste gaven, en God ziet het offer van Abel, maar merkt het offer van Kaïn niet op. Je vraagt je af, hoe moeten we ons dat voorstellen dat God het ene offer ziet en het andere niet? Hoe wisten beiden dat waar te nemen. Het is niet dat de rook van de een omhoog ging en de andere rook neersloeg, zoals je vaak ziet in kinderbijbels. Het is veel aardser. Wat bedoeld wordt is simpelweg dat na het offer, Abels nieuwgeboren dieren veel groter in aantal waren dan Kaïns oogst. Zo groot, dat je haast wel moest zeggen dat Abel een gezegende oogst had. Want zo zeggen we dat vaak: als iets geslaagd is of succesvol, dan rustte daar zegen op.

Abel was dus succesvol en Kaïn had dit jaar meer pech. En je vraagt je af: waarom zou God Abel nu meer zegenen dan Kaïn. Er is een hardnekkig beeld dat Abel de voorbeeldige zou zijn, en Kaïn de slechte broer. Kaïn zou een beter lam hebben geofferd dan Kaïn, of Kaïn zou slechts uit gewoonte geofferd hebben. Maar dit zijn pogingen van ons, om het ongemakkelijke in dit verhaal weg te poetsen, zodat we Kaïn als bad guy kunnen afkeuren. Het lastige is dat er in het Nieuwe Testament soms wel zo over gesproken wordt. Maar dat is niet de boodschap van Genesis. Genesis stelt Abel niet voor als een of andere heilige. Genesis erkent dat het leven vaak onrechtvaardig is, zonder dat daar een reden voor is. Waarom ben jij in een welvarend gezin geboren? Waarom kan zij beter leren dan ik? Waarom is hij zoveel creatiever, dan ik? Waarom treft hij het altijd met de vrouwen in zijn leven, en ik niet? Of tragischer: waarom heb ik zoveel ongeluk, terwijl de ander het altijd voor de wind gaat. Waarom word ik ziek en de ander niet? Waarom stapelt zich alles op in mijn leven, terwijl bij de ander de zon schijnt? Genesis erkent de rauwheid dat niet ieder een gelijk deel aan lijden en geluk krijgt, maar dat je soms veel meer te verduren krijgt dan je buurman of buurvrouw.

Kaïn wordt er woedend om. Je krijgt de neiging om alles van Kaïn als slecht te zien. Alsof hij niet boos mocht worden. Alsof alle ongelijkheid zomaar geaccepteerd moet worden. Toch lezen we dat niet. Zijn woede komt voort uit het onrecht dat hij ervaart. En die woede is heel begrijpelijk, sterker nog: daar is niets mis mee. Woede over onrecht zet in beweging om onrecht te herstellen, laat mensen staken, protestmarsen lopen of knokken tot er rechtvaardigheid is. Het wordt hier helemaal niet voorgesteld alsof je alle verschillen in het leven maar moet accepteren zonder je wenkbrauw maar even op te halen. De boosheid van Kaïn is niet slecht.

Wat er mis gaat, is dat Kaïn ‘zijn gezicht laat vallen’, zo staat er. De NBV vertaalt: zijn ogen worden donker. Je kunt je gezicht opheffen, dan wend je je toe naar de ander. Misschien zelfs in boosheid. Maar als je je gezicht laat vallen, wend je je af. Keer je in jezelf. En dan ligt het kwaad op de loer dat je kan pakken. Het is niet de warme woede van een ruzie, maar een koude woede die de ander negeert. Ze zeggen wel: het tegenovergestelde van liefde is geen boosheid of haat, maar onverschilligheid. Je keert je af van je medemens en blijft in je eigen veilige boosheid. Het kan klein zijn in boosheid naar je echtgenoot of broer of zus die je al een tijd niet ziet. Bij sommigen groeit dat tot extreme proporties, zoals bij ‘lone wolves’ als Breivik, in zichzelf en hun eigen boosheid opgesloten. Als je je afwendt, dan kan het kwaad groeien. Zo ook bij Kaïn: het groeit en groeit, tot hij zijn broer doodslaat.
(stilte)

Kaïns probleem is opgelost, zou je denken. Maar er is tegelijk iets veranderd. Kaïn, de stevige verliest zijn fundament. Hij dacht dat hij zelf de stevige was, maar hij verliest zichzelf. Want hij is een ‘ik’ geworden zonder ‘jij’. Als er geen ‘jij’ meer is, als er niemand is tegen wie ik ‘jij’ kan zeggen, kan ik ook niet antwoorden met ‘ik’. Door zijn broeder te vermoorden, doodt hij zichzelf: hij is een ‘het’ geworden.

Genesis vertelt ons dat wij alleen maar kunnen leven als mens met andere mensen. We denken vaak vanuit een ‘ik’. Wil ik dat wel. Dan moet ik wat water bij de wijn doen. Kom niet binnen mijn anderhalve meter. Ik heb ook recht op hetzelfde. Maar er is helemaal geen ik, zonder alle andere mensen. Het is voor ons misschien moeilijk om voor te stellen in een tijd waarin het recht op zelfbeschikking en autonomie voorop staat. Het ‘ik’ is vaak een illusie. We leven dankzij anderen en zijn afhankelijk van hen.

Toen ik in Leiden studeerde zat ik bij een Theologisch Dispuut, en wij noemden elkaar daar broeders. En bij het afscheid zeggen we tegen elkaar: Semper manet vinculum: altijd blijft de band. Tegenwoordig spreken we misschien beter over zusterschap, ook in de gemeente, maar het gaat erom dat je met elkaar verbonden bent. Dat blijft. Omdat het geen keuze is, maar omdat je verbonden bent in Christus. En dan wil je iets met elkaar. Sterker, je kunt geen kerk zijn zonder anderen. Ik zou zelfs zeggen: je kunt geen gelovige zijn zonder anderen. En dat ervaren we misschien wel des te meer in deze tijd. Aan het begin van de bijbel lezen we namelijk twee fundamentele vragen die God aan ons stelt. In het paradijsverhaal is het de vraag: ‘mens waar ben je?’, en moet je jezelf aan God laten zien. En vandaag komt daarbij de vraag: ‘mens, waar is je broer?’

Maar Kaïn kan er niet tegen. Ben ik dan mijn broeders bewaker? Kom op, hij is toch volwassen? Hij is toch verantwoordelijk voor zijn eigen leven, ik ben zijn vader of moeder niet. Ik ga geen oppas spelen. Moet ik maar altijd en overal weten waar hij is en hoe het met hem gaat? Ik kan toch niet voor heel de straat zorgen? Het zijn niet alleen Kaïns vragen, maar het kunnen ook onze vragen zijn over mensen, die we liever op wat afstand houden. Ik denk dat het ook goed is, om de ander niet te bemoederen. We hoeven er niet bovenop te zitten. We hoeven onze medemensen niet te bewaken. Het is ook niet genoeg als we elkaar in deze tijd alleen maar beschermen door uit de buurt te blijven. Maar dat woord bewaren/bewaken heeft ook een andere klank, die meer perspectief geeft. Het is hetzelfde woord als dat gebruikt wordt voor het bewaren of bewaken van de tien geboden of van de sabbat. Het betekent iets als ‘in ere houden’. Moet ik mijn broer in ere houden? Dat klinkt al heel anders. Laten we elkaar in ere houden. Elkaar niet doden is vaak nog wel te doen, en afstand houden gaat bij veel mensen ook nog, maar in ere houden vraagt iets anders. Het vraagt erom dat we ons naar elkaar blijven toewenden. Dat we ons niet afwenden van elkaar. Ook niet in de gemeente. Omdat diegene in een andere levensfase zit: ouderen begrijpen mij toch niet, die jongeren willen iets anders. Omdat diegene ander staat in wat ze verwachten van de kerk. Omdat iemand een norse of arrogante uitstraling heeft, of er naar jouw idee onverzorgd uitziet. We blijven toegewend aan elkaar, omdat we in elkaar het beeld van onze schepper zien. Laten we in Gods Naam zo met elkaar omgaan en elkaar in ere houden, omdat we elkaar gegeven zijn.

Zo moge het zijn.