bij 1 Petrus 5:1-7
Gemeente, gasten in ons midden,
Inleiding
Mark, Kuinie, Cok en Arnold. Jullie zijn de komende jaren als leiders verbonden aan deze kerk. Fijn, maar ook dapper. Want leider zijn is niet altijd makkelijk in de tijd waarin we leven. Leiderschap staat onder druk.
Kijk maar naar onze politieke leiders. In wie hebben we nou nog echt vertrouwen? Premier Rutte sprak deze week excuses uit voor verkiezingsbeloftes die hij niet heeft waargemaakt. Nou is sorry zeggen heel christelijk, maar dingen beloven die je niet waar kan maken moet je niet te vaak doen. In Europa lijkt geen enkele leider meer te weten hoe we verder moeten. In Amerika hebben de kiezers het voor zichzelf wel heel moeilijk gemaakt met Clinton en Trump. Allebei geen leiders die ik persoonlijk de macht zou willen toevertrouwen.
En er zit ook iets in onze samenleving dat we leiders en de instituten waaraan ze leiding geven, niet meer nodig denken te hebben. Al die bestuurslagen, al die bureaucratie, al die managers in de zorg. Laat de mensen nou eens zelf bepalen hoe ze willen leven.
Maar er is niets nieuws onder de zon. Veel van die dingen zie je ook al terugkomen in de Bijbel.
Oude Testament
In Genesis lezen we dat God de mensen heeft geschapen om de aarde onder Gods gezag te brengen. Om leiding te geven aan de schepping. In het eerste deel van de Bijbel zijn er geen leiders van instituten, maar alleen mensen die door God tot leiderschap worden geroepen. Mozes bijvoorbeeld. Hij was iemand die heel nederig was, hij zat helemaal niet op leiderschap te wachten. Maar hij deed het goed: hij bleef zijn hele leven trouw aan God.
Maar in die tijd met weinig instituten en weinig officieel leiderschap ging het meestal helemaal niet goed. In het boek rechters staat:
‘In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was.’
Zonder officiële leiders, doet iedereen wat goed is in de eigen ogen. En in het boek rechters zie je dat het dan een grote chaos wordt.
De mensen krijgen daarom behoefte aan een sterke officiële leider: een koning. Ze vragen de rechter van die tijd, Samuël om een koning. Maar ze worden door Samuël gewaarschuwd: Een koning zal belasting heffen, je dwingen om gratis voor hem te werken, je zonen inlijven in je leger, je behandelen als zijn slaven.
Bijna alle koningen die Israël daarna heeft doen het niet goed in Gods ogen. Alleen koningen als David en Salomo springen er bovenuit. Maar ook zij zijn op het eind van hun koningschap vooral bezig met hun eigen macht en rijkdom. God stuurt profeten op hen af als een soort tweede macht om hen op het rechte pad te houden. Maar veel lijkt het niet te helpen.
Je zou kunnen zeggen dat er in het hele Oude Testament een leiderschapscrisis is. Zonder officiële leiders werkt het niet, met koningen werkt het ook niet. Er is behoefte aan leiders die echt voor hun volk zorgen, in plaats van alleen denken aan hun eigen macht, eer en rijkdom. De profeet Ezechiël verwoordt dat heel duidelijk:
341 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2-3 ‘Mensenkind, waarschuw de leiders van Israël en zeg tegen hen: ‘Dit zegt God, de Heer: Het zal slecht met jullie aflopen, leiders van Israël! Want jullie zorgen niet goed voor mijn volk.
Jullie lijken op herders die niet goed voor hun schapen zorgen. Zulke herders zorgen alleen maar voor zichzelf. Ze drinken de melk van hun schapen, ze gebruiken de wol om er kleren van te maken, en ze slachten de vette dieren. Maar ze zorgen niet voor de kudde.4 De zwakke schapen helpen ze niet. De zieke schapen maken ze niet beter. Gewonde schapen verzorgen ze niet. En ze gaan niet op zoek naar verdwaalde of weggelopen schapen. Ze zijn hard voor hun schapen en gebruiken geweld tegen de dieren. 5 Omdat die herders niet goed op hun kudde letten, verdwalen de schapen. Sommige schapen worden gedood door wilde dieren. 6 Andere zwerven rond door de bergen en over de heuvels. De schapen raken verspreid over de hele aarde. Er is niemand die zich zorgen over ze maakt, en niemand die ze gaat zoeken.
15 Ik, de Heer, zal zelf voor mijn schapen zorgen, en ze laten uitrusten. 16 Ik zal de verdwaalde schapen gaan zoeken. De weggejaagde schapen zal ik weer terugbrengen. De gewonde schapen zal ik verzorgen. De zieke schapen zal ik gezond maken. En ik zal goed letten op de vette en sterke dieren. Ik zal goed voor mijn schapen zorgen, zoals het hoort.
Jezus en de vroege kerk
En precies die laatste woorden, over God die zelf als herder gaat zorgen voor zijn schapen, dat zien we gebeuren in Jezus. Hij is de Goede Herder. Hij zoekt de verloren schapen op, die geen herder hebben. Hij geneest mensen, geeft hen rust. En spreekt woorden die hen nieuw leven geven.
En meer nog dan dat: Jezus is een herder die zijn leven geeft voor zijn schapen. Hij offert zich op voor zijn schapen, zodat zij het leven kunnen ontvangen.
En dat voorbeeld, de leider als een goede herder, wordt de belangrijkste manier om naar leiderschap te kijken in de kerk. De eerste leiders waren de apostelen, de mensen die met Jezus hadden geleefd. Die de opgestane Heer hadden gezien. De kerk was vooral een beweging: er was niet zoveel structuur. Maar dat leidde ook wel tot problemen: er stonden leiders op in de kerk die vooral voor zichzelf zorgden. Daarom werden er regels opgesteld. Er kwam een structuur met bisschoppen, ouderlingen en diakenen. En er werd opgeschreven waar nieuwe leiders aan moesten voldoen.
En een voorbeeld van die regels vinden we in de brief van Petrus. Er staan wijze lessen in over waar een leider in de kerk aan moet voldoen. En net zo belangrijk: wijze lessen over hoe de andere mensen in de kerk, met hun leiders moeten omgaan.
In de tekst van Petrus zien we weer heel duidelijk het beeld van herderschap. Jezus zelf is de hoogste herder. Zijn kudde wordt toevertrouwt aan kerkleiders die als onder-herders voor de kudde mogen zorgen. En Petrus geeft drie concrete aanwijzingen aan de leiders:
Hoed Gods kudde:
- Niet gedwongen, maar vrijwillig.
Dat is best een ingewikkelde. Want als je bijvoorbeeld kindernevendienst leider bent, dan zie je op een gegeven moment staan in je agenda dat je die zondag aan de beurt bent. Dan ben je toch wel enigszins gedwongen om dat ook te doen. Echt vrijwillig doe je het op dat moment misschien niet.
Petrus schrijft dat je als leider elke keer weer leider moet zijn, alsof je voor Gods troon staat. God die je vrij maakt van verkeerde verlangens. Van verkeerde plichtsgevoelens. En in die vrijheid, die je door de goede Herder geschonken wordt, dat je vanuit die vrijheid leiding geeft. Daar moet je dus elke keer weer bij stilstaan: ik ga zondag niet kindernevendienst geven omdat ik op het rooster sta, maar omdat God van mij houdt en mij vrij heeft gemaakt. En ik dat geloof wil doorgeven.
Een tweede aanwijzing is:
Hoed Gods kudde
- Niet uit financieel gewin, maar met belangeloze toewijding.
In de kerk van Petrus kregen waarschijnlijk meerdere leiders een vergoeding voor hun werk. Misschien ook wel de ouderlingen en diakenen. Maar financiële redenen mogen nooit een motief zijn om leiding te geven in de kerk.
Wat Petrus wel wil is dat we leider zijn vanuit belangeloze toewijding. Je zou ook kunnen vertalen: met passie. Ook hierbij gaat het dus om je innerlijke bewogenheid. Niet leider zijn om wat jij er aan hebt, maar vanwege je innerlijke enthousiasme. Dat moeten we telkens weer naar boven halen: waarom ben jij zo enthousiast over God? Probeer daarvanuit leider te zijn. Het is niet voor niks dat we 14 september een inspiratieworkshop hebben voor de jeugdleiders van onze kerk. De vraag naar je eigen passie voor God moet het startpunt zijn van alles wat je doet als leider.
En Petrus schrijft:
Hoed Gods kudde
- Niet heerszuchtig, maar geef het goede voorbeeld.
Het gaat dus niet om heersen, de baas spelen, maar om een voorbeeld zijn. En natuurlijk zijn kerkleiders niet allemaal modelgelovigen. Ik ken mezelf te goed om dat te kunnen beweren, en ook kerkenraadsleden zijn mensen met zonden en beperkingen. Maar dit is wel een heel belangrijk aspect van herderschap, zeker ook in het jeugdwerk: jongeren zien hoe je leeft, hoe je je gedraagt, welke woorden er uit je mond komen. Of je je leiderschap doet omdat je bent ingeroosterd of uit liefde voor God en zijn kudde. Je hoeft als leider niet perfect te zijn, maar er wordt wel naar je gekeken.
Als het goed is zijn leiders in de kerk mensen die al iets verder zijn in het volgen van Jezus. Die net als Paulus kunnen zeggen: volg mij na, neem een voorbeeld aan hoe ik Jezus navolg. Herders zijn geroepen om een voorbeeld te zijn in gedrag, geloof, openheid, vergevingsgezindheid, het in toom houden van woede. Een voorbeeld in liefde.
Omgaan met leiders
Net zo belangrijk als Petrus’ aanwijzingen voor de kerkleiders, zijn de aanwijzingen voor wie geleid wordt: Petrus noemt hen jongeren, want in zijn kerk hebben de oudsten de leiding, en vallen degenen die geleid worden dus onder de categorie jongeren:
1 ‘Jongeren, u moet van uw kant het gezag van de oudsten erkennen.’
Ik denk dat we hier best een lastig punt te pakken hebben. We leven in een tijd waarin gezag niet hoog gewaardeerd wordt en structuren onder druk staat. Voor ons allemaal dus een grote uitdaging om leiders in de kerk te erkennen en te respecteren. Het erkennen van gezag betekent dat je je leiders volgt, ook als je het niet met ze eens bent. Wij zijn een kerk met heel verschillende mensen. Verschillende voorkeuren, bijvoorbeeld wat betreft muziek en rust in de kerkdienst. Daarin is het voor iedereen van belang om te laten merken wat je er van vindt, of je je thuis voelt. Maar de kerk is geen democratie. En de kerk moet niet in alles de cultuur van de wereld volgen. Voor ouderen de uitdaging om je er ook bij neer te leggen als dingen veranderen. Voor jongeren de uitdaging om niet te denken dat je als jongere generatie alles beter weet en alles op jou manier moet. We zijn samen kerk, en de kerkenraad geeft daar leiding aan. Aan de kerkendraad de uitdaging om goed te luisteren naar wat God met ons als gemeente wil.
2.Je merkt zo wel dat de verhouding tussen herders en schapen best gevoelig kan liggen. En dat het voor beiden best ingewikkeld is om het goed te doen. Daarom moet christen zijn voor iedereen, herders en schapen, samen gaan met nederigheid. ‘In de omgang met elkaar moet ieder van u altijd de minste willen zijn, want God keert zich tegen de hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade.’
3.Petrus noemt ook een aantal belangrijke Bijbelse aanwijzingen over het omgaan met leiders niet. Belangrijk is ook dat we er met z’n allen voor moeten zorgen dat degene die leiding geven niet over hun eigen grenzen heenlopen. Het meeste werk in de kerk moet niet gebeuren door de herders, maar door de schapen. Sommigen hebben het talent gekregen om leiding te geven, maar alle andere talenten van alle andere schapen zijn net zo hard nodig.
4.Wat ook heel belangrijk is gebed. Bid voor de kerkenraad, de predikant, voor de kringleiders, de jeugdleiders, de kindernevendienstleiders. Gebed is zo belangrijk om goed leiding te kunnen geven en Gods wil te kunnen volgen.
En daarin schuilt ook een hele mooie belofte in het laatste vers. ‘U mag uw zorgen op God afwentelen, want u ligt hem na aan het hart.’ Misschien wel het geheim van goed herderschap: weet dat de kudde die je is toevertrouwt uiteindelijk de kudde is van God. We mogen alles waar we ons zorgen over maken, zo op Gods schoot werpen. Zoals Paus Johannes de 23e altijd bad aan het eind van de dag: ‘Heer, het is uw kerk, ik ga nu slapen.’ Amen.