Lezing en preek schoolkerkdienst Jakob en Esau

Rollen:
Verteller/presentator
Isaak
Rebekka
Jakob
Esau

Tekst lezing en preek met duidelijke rolverdeling zitten achter deze link: teksten schoolkerkdienst ‘Jakob en Esau’

Genesis 27
[Isaak en Esau komen op]
1Toen Isaak oud was, werd hij blind. Op een dag liet hij Esau, zijn oudste zoon, bij zich komen. Hij zei: ‘Luister, mijn zoon.’ ‘Ja, vader,’ zei Esau.
2‘Ik ben oud. Ik weet niet hoe lang ik nog zal leven. 3-4Voordat ik sterf, wil ik je zegenen. Maar pak eerst je pijl en boog, en ga op jacht. Schiet voor mij een dier en maak een lekkere maaltijd voor me klaar. Daarna zal ik je zegenen.’ 5-6Toen ging Esau op jacht.
[Isaak en Esau gaan af]

Jakob krijgt de vrede mee

1. Isaak, bejaard en blind
vraagt zijn zoon, zijn oudste kind:
maak, voordat ik sterven ga,
nog eens lekker eten klaar.
Dan krijg jij de zegen mee
als de oudste, als de oudste,
dan krijg jij de zegen mee,
als de oudste van de twee.

[Rebekka en Jakob komen op]
Rebekka had alles gehoord, en ze vertelde het aan haar zoon Jakob. Ze zei: 7‘Ik heb gehoord wat je vader tegen Esau zei. Hij heeft hem op jacht gestuurd. En hij wil dat Esau een lekkere maaltijd voor hem klaarmaakt. Want voordat hij sterft, wil hij Esau zegenen.
8Luister goed, mijn zoon. Je moet precies doen wat ik zeg. 9Ga twee mooie bokjes voor me halen. Dan maak ik een lekkere maaltijd voor je vader klaar. 10Die maaltijd moet jij dan bij je vader brengen. Dan zal hij jou zegenen, voordat hij sterft.’

2. Esau gaat direct op jacht,
maar Rebekka fluistert zacht:
“Jakob, neem je kansen waar.
Esau’s kleren liggen klaar!”
Dan krijg jij de zegen mee
als de jongste, als de jongste,
dan krijg jij de zegen mee
als de jongste van de twee.

11Toen zei Jakob tegen zijn moeder: ‘Maar Esau heeft overal haar, en ik helemaal niet! 12Stel je voor dat vader me aanraakt. Dan merkt hij dat ik hem bedrieg. Dan zal hij me niet zegenen, maar vervloeken!’ 13 ‘Die vervloeking zal dan voor mij gelden, jongen. Doe nu maar wat ik gezegd heb en ga die bokjes halen.’
14Jakob haalde de bokjes en bracht ze bij zijn moeder. Rebekka maakte ze klaar zoals Isaak het lekker vond. 15Toen pakte ze kleren van Esau, de mooiste die ze kon vinden. Die liet ze Jakob aantrekken. 16Daarna deed ze het vel van de bokjes om Jakobs handen en om zijn gladde hals. 17Ten slotte gaf ze hem het lekkere eten, met wat brood.
[Rebekka gaat af, Isaak komt op]

18Jakob ging met het eten naar zijn vader. Hij zei: ‘Dag vader!’ ‘Wie ben je, zoon?’
19‘Ik ben Esau, uw oudste zoon,’ ik heb gedaan wat u wilde. Gaat u maar zitten en eet iets van dit vlees. Dan kunt u mij zegenen.’ 20 ‘Wat ben je snel terug, jongen!’ ‘Ja, de Heer heeft mij geholpen om vlug een dier te schieten.’
21‘Kom eens wat dichterbij. Laat me eens voelen of je echt mijn zoon Esau bent.’ 22Jakob kwam dichterbij. Isaak raakte hem aan en zei: ‘Je stem lijkt op de stem van Jakob, maar je handen lijken op de handen van Esau.’
23Isaak herkende Jakob niet. Want hij voelde haar op Jakobs handen, net zoals op de handen van Esau. Daarom maakte Isaak zich klaar om Jakob te zegenen.

24Maar eerst vroeg Isaak nog een keer: ‘Ben jij echt mijn zoon Esau?’ ‘Ja.’ 25 ‘Zet het vlees dan wat dichterbij, zodat ik wat kan eten, jongen. Dan zal ik je zegenen.’ Jakob zette het vlees dichterbij en gaf Isaak ook wat wijn. Isaak at en dronk. 26Toen zei hij: ‘Kom wat dichterbij, jongen, en geef me een kus.’ 27Jakob kwam dichterbij en gaf Isaak een kus.

3. Jakob gaat in Esau’s plaats,
Isaäk twijfelt tot het laatst:
Esau’s handen, Jakobs stem,
“maar ik voel dat jij het bent!”
Dan krijg jij de zegen mee
als de oudste, als de oudste,
dan krijg jij de zegen mee,
als de oudste van de twee.

Isaak rook de kleren die Jakob droeg. Daarna zegende hij hem en zei: ‘Mijn zoon, je ruikt net als de akkers die de Heer gezegend heeft. 28God zal zorgen voor veel regen op je akkers. Alles zal goed groeien op je land. Je zult altijd heel veel graan en wijn hebben.
29Volken zullen jou dienen en voor je buigen. Je zult de baas zijn over je broers, en zij zullen voor je buigen. God zal goed zijn voor mensen die goed zijn voor jou. Maar mensen die jou slecht behandelen, zullen door God gestraft worden.’
30Zo werd Jakob door Isaak gezegend. Meteen daarna ging Jakob naar buiten.
[Jakob gaat af]

4. Kom mijn zoon, de morgendauw
van de hemel rust op jou,
volken dienen je als heer,
mensen buigen voor je neer!
Dan krijg jij de zegen mee
als de oudste, als de oudste,
dan krijg jij de zegen mee,
als de oudste van de twee.

[Esau komt op]
Op dat moment kwam Esau terug van de jacht. 31Hij maakte een lekkere maaltijd klaar en bracht het eten naar zijn vader. Hij zei: ‘Ga maar zitten, vader, en eet iets van dit vlees. Dan kunt u mij zegenen.’ 32‘Maar wie ben jij?’ ‘Ik ben Esau, uw oudste zoon.’
33Isaak schrok vreselijk. Hij zei: ‘Maar wie heeft mij dan vlees gebracht? Net voordat jij kwam, heb ik vlees gegeten. Ik heb al iemand anders gezegend! En dat kan ik niet meer veranderen.’
34Toen Esau dat hoorde, schreeuwde hij het uit: ‘O nee!’ En hij riep: ‘Zegen mij ook, vader!’ 35Maar Isaak antwoordde: ‘Je broer heeft je bedrogen. Hij heeft jouw zegen gestolen.’

36 ‘Wat een bedrieger, die Jakob! Hij heeft me nu al twee keer bedrogen. Eerst heeft hij mijn erfenis afgepakt en nu mijn zegen. Wilt u mij dan helemaal geen geluk toewensen?’
37 ‘Ik heb gezegd dat hij de baas zal zijn over jou en zijn andere broers. En ik heb hem graan en wijn beloofd. Wat kan ik dan nog voor jou doen, jongen?’ 38‘Hebt u dan maar één zegen?’ ‘Zegen mij ook, vader. Zegen mij ook!’ En hij begon te huilen.
39Toen zei Isaak: ‘Waar jij gaat wonen, zal geen regen vallen. Niets zal er goed groeien. 40Je zult vechten en roven om in leven te blijven. Je zult je broer dienen. Maar je kunt je tegen hem verzetten, en dan zul je vrij zijn.’
41Esau was woedend op Jakob, omdat Isaak Jakob gezegend had. Hij dacht: Zodra mijn vader gestorven is, vermoord ik mijn broer!
[Isaak en Esau gaan af]

[Rebekka en Jakob gaan op]
42Maar Rebekka hoorde wat Esau van plan was. Ze liet Jakob bij zich komen. Ze zei: ‘Esau wil je straffen. Hij wil je vermoorden!
43Luister goed, jongen. Je moet onmiddellijk vluchten. Ga naar mijn broer Laban in de stad Charan. 44Blijf daar totdat je broer niet meer zo kwaad is. 45Over een tijd zal hij vergeten wat je gedaan hebt. Dan laat ik je halen. Ik ben bang dat ik jullie anders allebei verlies.’
[Rebekka en Jakob gaan af]

5. Jakob gaat, ’t bedrog komt uit,
Esau huilt en schreeuwt heel luid:
“zegen mij ook, vader, mij!”
Maar de zegen is voorbij!
Jakob kreeg de zegen mee
als de jongste, als de jongste,
Jakob kreeg de zegen mee,
als de jongste van de twee.

Welkom bij weer een nieuwe aflevering van het familiediner. Een speciaal welkom ook aan de gasten van vanavond: vader Isaak, moeder Rebekka, en de zonen Esau en Jakob. Fijn dat jullie er zijn.

Voor we het gaan hebben over de problemen in jullie gezin wil ik eerst een paar spelregels afspreken. Want ik merk dat het heel hoog zit. We hebben Esau en Jakob niet voor niets helemaal uit elkaar gezet. En ik zit ook bewust tussen Izaak en Rebekka in.

Er wordt niet geschoten met pijl en bogen, niet geslagen met soeplepels. Geen geweld. Niet dreigen. Niet schelden. Elkaar laten uitpraten. Er zitten hier allemaal kinderen van een KIVA school dus we gaan proberen het goede voorbeeld te geven. Is dat duidelijk?

Ok
Natuurlijk
Vooruit dan
Een wapenstilstand

Moeder Rebekka. Waar is de ruzie volgens jou begonnen?
In mijn buik.
In je buik.
Ja!
Eh, hoe bedoel je?
Nou, ik was zwanger van de tweeling. En ik had heel vaak buikpijn. Ik voelde dat de tweeling elkaar schopte en sloeg. En mijn baarmoeder was de kickboks arena.
Ja, dat weet ik nog. Ik had mijn oor een keer op Rebekka’s buik. En toen kreeg ik een trap waar ik twee dagen hoofpijn van had.
Ik had zo’n pijn in mijn buik dat ik God om hulp vroeg. En Hij zei:
‘Er zijn twee kinderen in je buik, en die worden later twee volken. Het volk van de jongste zal het sterkste zijn. Dat volk zal heersen over het volk van de oudste.’

En Esau was de oudste, en Jakob de jongste?
Ja, maar dat scheelde niks.
Vertel?
Esau werd als eerste geboren. Hij was helemaal behaard. Daarom noemde we hem ook Esau, dat betekent: ‘bedekt met haar’.
Ja, maar Jakob zat hem op z’n hielen. Hij probeerde Esau nog in te halen en had zijn voet vast. Daarom noemde we hem ook Jakob. Want Jakob betekent hiel.

Dat zeg je alleen maar omdat Jakob jouw lievelingetje is. Jakob betekent ook ‘bedrieger’. En een bedrieger dat is mijn broertje zeker.
Kan ik er wat aan doen dat jij zo dom was om je erfenis te verkopen voor een bakje soep!
Ho wacht eens even. Dit gaat te snel. Zo meteen loopt het in de soep. Maar eerst even terug naar dat lievelingetje. Is dat zo, Rebekka. Dat Jakob jouw lievelingetje is?

Ja. Hij helpt mij in het huishouden. Hij kan lekker koken. Hij helpt met schoonmaken. En Esau is nooit thuis. Die is altijd aan het jagen. En ik kan het ook helemaal niet vinden met Esau’s vrouw Je-hu-dit. Die helpt me nooit. En het is Isaäks schuld, want Esau is zijn lievelingetje.
Vindt je het gek! Esau is tenminste een echte man. Ik ben al oud en blind. Esau kan ons tenminste verdedigen. En oh ik kan zo smullen van de wilde dieren die hij schiet en klaarmaakt. Jakob maakt altijd vegetarische linzensoep.

Ja die soep, dat is wel een dingetje in jullie gezin. Wat is daar nou het verhaal achter?
Nou, ik was aan het koken. Komt die Esau helemaal uitgeput thuis van de jacht. Zegt ie [bevelend raar stemmetje]: ‘Ik ben doodmoe, geef me gauw wat van die rode soep daar’.
Zo praat ik niet!
Ik was het helemaal zat dat hij altijd de baas speelt als oudere broer. Dus ik zei:
‘Dan moet je me eerst beloven dat ik later het belangrijkste deel van de erfenis krijg.’ En Esau antwoordde: ‘Die erfenis interesseert me niks. Want ik ga bijna dood van de honger!’ Dus ik zei: ‘Zweer het’. En Esau zei: ‘Ik zweer het’. En zo verkocht hij zijn recht op de erfenis aan mij.

En wat hield dat nou in? Die erfenis?
Nou, ik ben heel rijk geworden omdat God zo goed voor ons zorgt. Dat heeft Hij belooft aan mijn vader Abraham.
‘Ik zal voor jou en je nakomelingen zorgen en jullie zegenen. En dan is het jullie taak om voor andere mensen een zegen te zijn.’
Ja, dus wij, de familie van Abraham, dat zijn mensen met de opdracht om goed voor elkaar te zorgen, voor de schepping, voor andere mensen. Zodat andere mensen denken: hé dat is een bijzondere familie. Daar is zoveel liefde te proeven. Daar zou ik ook wel bij willen horen. Dat is onze erfenis.

Oh. Vindt je het heel gek als ik zeg dat ik niet zoveel liefde proef in dit gezin.
Tja.
Daar heb je wel een punt.
Maar vindt je het gek.
Met zulke ouders als voorbeeld.
Nou, net alsof mijn vader en moeder altijd zo’n goed voorbeeld waren. Die konden er ook wat van hoor. Moet je maar eens lezen in de Bijbel hoe ik aan mijn halfbroer Ismaël ben gekomen. Dat is ook geen verhaal over liefde en vertrouwen.

Nee, en toch is God verder gegaan met jullie familie. We noemen Hem ook wel de God van Abraham, Isaak en Jakob. De God die trouw blijft aan mensen, ook als mensen niet trouw zijn. Die blijft zegenen, ook als mensen het in de soep laten lopen.
En daardoor horen al die mensen hier ook bij jullie familie.

Welke mensen, ik zie niemand?
Shit hé, de hele zaal zit naar ons te kijken.
En die mensen horen bij onze familie?
Je bedoelt toch niet die mensen met die rare kleren?
Hé, maar ik zie ook mensen die ruzie hebben thuis.
Ik zie mensen die gescheiden zijn.
Ik zie kinderen die andere kinderen pesten.
Ik zie ze niet, maar er zijn vast ook mensen die net als ik houden van elke dag een lekkere biefstuk. Maar ik heb wel eens gehoord dat de koeien die ze tegenwoordig opeten een rot leven hebben gehad.
Ik zie mensen die zich zorgen maken over de toekomst van hun kinderen.
Ik zie mensen die te druk zijn om echt naar hun kinderen te luisteren.
Volgens mij zijn hier ook mensen die gehandicapt zijn.
Ik zie iemand die werkt bij een bedrijf waar mensen bedrogen worden.
Hé, en jij bent toch de dominee van deze toko? Dan moet jij toch het goede voorbeeld geven? Maar afgelopen week heb jij toch…

Ho, maar, ho maar. Als je het zo bekijkt zijn wij inderdaad geen haar beter dan jullie. Maar dat is nu juist het punt. Hebben jullie wel eens gehoord van jullie achter, achter, achter, achter, achter, nou ja heel vaak achter, kleinkind Jezus.
Nee, wij werden in onze tijd wel oud. Maar zo oud nou ook weer niet.
Nou die Jezus, hoorde dus ook bij jullie familie. En Hij was dus ook drager van die zegen van Abraham. En Hij leefde vol liefde. Hij was trouw aan Gods opdracht. Hij was zo vol liefde, dat hij zelfs is gestorven en weer opgestaan uit de dood. En daardoor kan iedereen bij de familie van God horen. Wat je ook verkeerd hebt gedaan.
Dus het komt toch nog goed met onze familie?
Ja, het komt goed. Kijk, we zijn allemaal wel eens van die sukkels als jullie. Maar dat houdt God niet tegen om zijn plan uit te voeren.

En Jezus heeft ons ook een nieuw recept gegeven. Om te voorkomen dat het zo uit hand loopt als bij jullie. Om te groeien in liefde.
Oh, een nieuw recept, dat klinkt goed. Wat dan?
Een recept voor liefde.

Recept voor liefde