Traditioneel

Ik maakte de toespraak van een dochter vlak voor de rouwdienst mee. Ze deed het subtiel, met liefde.
De zwakke kanten van haar vader aanstippend, maar ook zichzelf en de anderen uit het gezin relativerend. Ze schilderde hem. Ik zag hem weer voor me in levenden lijve.
Zo moet het volgens sommigen bij de opstanding zijn gegaan. Na de kruisdood van Jezus zochten de de discipelen elkaar weer op. Ze praatten over Jezus, ze diepten herinneringen op.  Zijn woorden, wijsheid en wonderen kwamen opnieuw tot leven. In hun bewustzijn leefde Christus nog. De opstandingsverhalen zijn van die beleving de literaire uitdrukkingsvorm.  We moeten ze symbolisch lezen. Niet waar, wel werkelijk.

Dat Jezus opstaat in onze daden, in de hoop die ons bezielt en de strijd die we voeren, zegt Paulus ook in I Kor.15. Vanaf vs.20-34 werkt hij dat uit. Maar de krachtige  impuls daartoe is de fysieke opstanding van Christus uit de doden (vs.3) en een hele serie van verschijningen (vs.4-8). In vs.15 heeft Paulus het zelfs over een opstaan ‘ek nekron’, ‘uit het midden van de lijken’. Dat is cru, bijna  aanstootgevend uitgedrukt. Zoals de kerk instort als gemeenteleden enkel maar de livestream volgen, zo is het ook bij de opstanding. Jezus’ livestream berust op een onuitsprekelijk wonder.  

In dit opzicht is Paulus opvallend traditioneel. Over het leven van Jezus horen we bij Paulus nauwelijks iets. Maar er zijn twee belangrijke uitzonderingen. In I Kor.11: vs.23-26 refereert Paulus aan de Pèsachmaaltijd die Jezus met zijn leerlingen vierde ‘in de nacht dat Hij overgeleverd werd’. Net als in I Kor.15 gebruikt Paulus hier de werkwoorden ‘paralambano’ (ontvangen) en ‘paradidomi’ (overleveren) die in het taalgebruik van de rabbijnen samen opgaan. En in I Kor.15: vs.1-3 sluit Paulus zich nadrukkelijk aan bij de overlevering of traditie van de Christus’ opstanding.

Kennelijk hecht hij daar grote waarde aan. Hij heeft de opstanding als ‘eerste’, -in de zin van het voornaamste-, doorgeven (vs.3) Paulus beschouwt zichzelf als een schakeltje in een ketting, een radertje in een keten. Hij was geen confessioneel, -dat zou je kunnen verdedigen. Maar vooral traditioneel. Daar sluit ik me bij voorkeur bij aan als er wordt gevraagd tot welke groep in de kerk ik behoor. Ik ben zeer traditioneel.

Niet om je in die traditie op te sluiten. Dat doet Paulus op geen enkele manier. Je zou hem gerust, als dat woord niet zo belast was, een medium van Jezus Christus kunnen noemen. Paulus draagt voortdurend zijn ‘doding’ en ‘leven’ in zich om (II Kor.10:4). Het herhaalt zich in Paulus’ bestaan. Het vs.31 roept hij zelfs: ‘ik sterf elke dag’. Het geloof is een alsmaar met Christus sterven en met Hem opstaan.

Dankzij de genade van de Heer heeft Paulus, die zichzelf eerst als ‘misgeboorte’ of zoals de NBV weergeeft ‘misbaksel’ typeert, ‘overvloediger’ gewerkt dan al de andere apostelen (vs.15). ’t Is belangrijk die woorden goed te taxeren. Paulus schept niet op, hij lijdt evenmin aan een minderwaarheidscomplex. Nee, hij heeft een gepast gevoel van eigen waarde en geen last van valse bescheidenheid, doordat de opgestane en levende Heer in hem werkt. ‘Door Gods genade ben ik wat ik ben’. Door de werkelijkheid van Christus worden we meer en meer onszelf.

ds. Treuren