Ga je mee naar het stadion?

Daar liep ik dan, in mijn rood-witte voetbalshirtje. Uit nieuwsgierigheid had ik mijn voetbalminnende vriend beloofd een keertje mee te gaan naar het stadion. Dus toog ik op een zonnige middag, in bijpassend shirt naar het station op weg naar een wedstrijd. Al toen ik door de stad liep voelde ik de ogen prikken. Ik werd bekeken, en wist niet of ik dat nou leuk vond of niet.

Op het station bleek ik niet de enige te zijn: je pikte ze er zo uit. Kleine (en wat grotere) groepen supporters, compleet met shirts en sjaals, stonden geduldig en minder geduldig op de trein te wachten. Ook toen ik instapte en door het gangpad liep om een plekje te zoeken, voelde ik de blikken. Ik werd door de meesten begroet met herkenning en waardering, ook al kende ik ze niet eens. We hadden iets gemeenschappelijks. Alleen al door dat shirtje hoorde ik erbij. Bij de volgende halte stapten nóg meer mensen in. Eén van hen zette het clublied in, en her en der kreeg het bijval. Wie niet meezong, werd uitgescholden. Wilde ik hier bijhoren?

Eenmaal in het stadion werd de stemming voelbaar. Verwachtingsvol werd meegezongen, uitgelaten werd meer bier gehaald, herinneringen werden opgehaald, voorspellingen uitgesproken. Supporters van de tegenstanders waren er niet. Om me heen zaten vaders met zonen, vriendengroepen, opa’s met kleindochters. Massaal werden alle liederen meegezongen, en het deuntje bleef hangen. Toen er werd gescoord, trilde de grond onder je voeten en verhieven zich duizenden kelen om het goal-liedje in te zetten. Na twee doelpunten kon ik meezingen. Ik hoorde erbij en dat was heerlijk. En toch was het ook vreemd. Alsof je wordt meegenomen door de sfeer, en niet meer anders kan dan meedoen.

Ik zou wel willen dat we ons als kerk een beetje als supporters zouden gedragen.

Lezen: Romeinen 1:16

Ergens was dat bezoek aan het stadion een religieuze ervaring. Ik zou het mensen gunnen, die de kerk bezoeken. Blikken van herkenning, gezien worden, het proeven van de gezamenlijkheid. De voelbare verwachting, die door de gangpaden ruist. Voetbal als religie, dat kan ik wel plaatsen. Je hebt iets om voor te strijden, en bij wie iedereen mag horen – als je maar in hetzelfde gelooft. Toch vrees ik dat christenen een andere reactie zouden oproepen. Als ik mijn ambtskleding – met boordje – draag, voel ik ook ogen prikken. Dat voelt anders. En als iemand in de trein zomaar een loflied inzet, zou ik dan meedoen? De christelijke gemeenschap heeft ook iets van dat dubbelzinnige: dat het heerlijk is om erbij te horen, maar ergens ook weer niet. Omdat je je eigenlijk een beetje schaamt, voor de types die óók bij de kerk rondlopen. En omdat de drempel van de kerk veel hoger voelt dan die van een stadion.

Ik zou wel willen dat we ons als kerk een beetje als supporters zouden gedragen. En onze vrienden mee zouden nemen naar de kerk, net als naar dat stadion. Met pasen ofzo. En dat ze dan na twee zinnen net zo uitbundig het overwinningslied zouden meezingen. En dat de vloer dan een beetje trilt. En dat ze blijven koffiedrinken, gulzig, alsof het bier is. En koekjes als frikandellen. Wat zou dat een heerlijke dag zijn.

Nienke de Ronde
Predikant De Acker