Gééft Hij vrede, of…?
Numeri 6, 26
Kerstnacht en kerstmorgen zingen we het weer uit volle borst: ‘Glorie aan God en vrede voor de mensen!’ (NLB 477, 5) en als antwoord op de zegen: ‘vrede op aarde, vrede op aarde bij de mensen van zijn welbehagen. Amen, amen’ (Evangelische Liedbundel 101). De laatste zin van de wekelijks uitgesproken zegen (Numeri 6, 23 – 27) eindigt ook met dat veelbetekenende woord: vrede. Dat is toch wat God bedoeld: dat wij in vrede leven?
Maar wat staat er nu echt in Numeri? Sinds een preekvoorbereiding (januari 2017) op Numeri 6, 22 – 27 spreek ik die laatste zin anders uit. Niet, Hij geve u, maar…..
Hij bereide u Zijn vrede.
Door het filtereffect van de vertaalgeschiedenis vanuit de Griekse en Latijnse taal spreken we hier het werkwoord ‘geven’ uit. Niet dat dit een foute vertaling is, maar het Hebreeuws vraagt meer. Het gevaar van ‘geven’ is dat we een passieve attitude ontwikkelen: God geeft wel zijn zegen. We horen dit toch iedere week? God geeft, ik ontvang. En bemoedigd ga ik naar huis met een innerlijk gevoel van vrede……
Maar het Hebreeuwse woord (jaaseem) dat ten grondslag ligt aan het woord ‘geven’ vraagt een actieve houding van degene die de zegen ontvangt. God bereidt voor u continu Zijn vrede. Daar mag je vanuit gaan, het vertrouwen van waaruit wij leven. Maar dan moet jij, mens, wel aan de slag, want aan vrede moet gewerkt worden. Vrede moet tot stand gebracht worden, zodat er ook ruimte is voor de ander om te leven. Dat is meer dan de innerlijke vrede waarmee wij bemoedigd naar huis de nieuwe week ingaan. Het is aan jou om op te staan en deze voor jou bereide vrede met open handen te ontvangen. Pas dan komt Zijn glorie wonen in ons land, pas dan omhelzen trouw en waarheid elkaar, en begroeten recht en vrede elkaar met een kus, dan bloeit uit de aarde de waarheid op, en ziet het recht uit de hemel toe (Psalm 85, 10b – 12).
De periode van Advent, wachten, verwachten, afwachten is bijna voorbij. In Jezus geeft God zijn vrede. In Jezus wordt God mens. Nu wij nog. Hij heeft vrede voor ons bereid.
Het Nieuwe Liedboek heeft gezang 141 (LvK), ‘Ik kniel aan uwe kribbe neer’, hertaald tot ‘Ik mag hier aan uw kribbe staan’ (NLB 475), de nederigheid verdwijnt hierdoor uit het oorspronkelijk Duitse lied. Voelen wij ons te groot om te knielen? Te groot te erkennen dat wij mensen onze imperfecties hebben? Knielen is een voorwaarde om op staan, dat is onder andere oog krijgen voor onze talenten, om daarna heen te gaan in een wereld die wacht op Zijn woord (NLB 425). Knielen, opstaan en heengaan. Kerst, Pasen en Pinksteren in drie werkwoorden. Werkwoorden die uitdraaien op vrede, sjaloom. Dat is heelheid, compleetheid, volmaaktheid. God heeft zijn vrede in Jezus ons voorbereid. Ben jij bereid op te staan en deze met open handen te ontvangen? Het maakt jou zoveel meer mens. Het maakt de wereld zoveel humaner.
Ds. Cor Baljeu