De Christusfiguur is noodzakelijk, Christus is niet noodzakelijk

In het eerste kwartaal van dit jaar kwamen in de Ontmoetingskerk acht gemeenteleden vijfmaal bij elkaar rondom het boek ‘Mijn heldere afgrond’ (2016), geschreven door de Amerikaanse poëet Christian Wiman, verfijnd vertaald door Willem-Jan Otten. Een even mooi als gecompliceerd boek. In dit boek gaat het niet om rationele, maar om levensvragen. Tastend en poëtisch zoekt Wiman naar woorden. Vaak gingen we met meer vragen dan antwoorden naar huis. De vraag die het langst bleef hangen was de stelling van Wiman dat de Christusfiguur noodzakelijk is. Echter ook stelt hij dat Christus contingent is. Contingentie is een filosofisch begrip en houdt juist het tegenovergestelde van noodzakelijkheid in. Wat bedoelt Wiman? Een poging tot uitleg:

De filosoof Thomas Hobbes (1588 – 1679) thematiseerde de Latijnse uitdrukking ‘homo homini lupus’, een begrip van vóór onze jaartelling. Het betekent: de mens is de mens een wolf. Hobbes stelt in zijn boek ‘De cive’ (over de burger) dat als mensen naar hun natuur leven, zij in oorlog met elkaar zijn, een oorlog van allen tegen allen (noem het erfzonde…). In tijden van oorlog is het menselijk bestaan eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort. De mens blijkt dan namelijk tot gruweldaden in staat. Maar: ‘dat is toch geen leven?’ Terwijl een mens wel wil leven: in vrede. Daarom heeft de mensheid wetgeving nodig. Wetgeving waarover de mensheid onderling overeenstemming heeft bereikt. Maar: wie geeft deze wetten? Daarin speelt de Christusfiguur een rol. Om in vrede te kunnen leven is het noodzakelijk dat er zoiets als een Christus is: de Christusfiguur als fenomeen. Leeft een mens niet in vrede, dan ademt hij wel, maar hij leeft niet echt, hij overleeft slechts. De mens leeft dan voortdurend in angst, want de mens blijkt voor zijn medemens een wolf. En leven in angst, dus niet in vrede, is geen leven. De Christusfiguur is voor leven dus noodzakelijk. Maar Christus zelf is een contingentie, het tegenovergestelde van noodzakelijkheid, aldus Wiman. Hoezo?

De contingentie schuilt in de naam van God: jot-hé-waw-hé. De naam die zo heilig is dat deze niet wordt uitgesproken. Zodra wij Hem bij Zijn naam noemen, dan eisen wij dat Hij naar ons luistert, en dan menen wij macht over hem te hebben. Hoogmoedig denken wij goddelijk te zijn (zie Adam en Eva, het waarom van de zondvloed, de toren van Babel, het Romeinse rijk, onze Westerse tijd?) en dat terwijl wij bijna goddelijk zijn gemaakt (Psalm 8, 6a). Bijna, we zijn het dus niet! Zodra wij god denken te zijn, dan volgt vanuit deze hoogmoed de val (Spreuken 16, 18), de val naar onze natuurstaat: ‘homo homini lupus’, dus in oorlog, dus geen leven. Christus is contingent en daarmee genade, want Hij is ons gegeven, om niet. Hij geeft vrede. Zijn lijden en sterven hebben de dood overwonnen, dus de angst is weg. Afwezigheid van angst maakt het leven leefbaar. Eindelijk leef je in vrede. In Johannes 14, 27b zegt Jezus: Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan.

Ds. Cor Baljeu